ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6822

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
246043 FT RK 12.304
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Boerma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling dwangakkoord en toelating schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 mei 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarbij [verzoekster] een dwangakkoord wilde vaststellen op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster, vertegenwoordigd door GGN Brabant, had te maken met meerdere schuldeisers, waaronder GGN, die een vordering van € 177.140,25 had. De verzoekster had eerder een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, maar GGN weigerde in te stemmen, omdat de vordering als een fraudevordering werd beschouwd.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De zoon van de verzoekster heeft verklaard dat zijn moeder bereid is om af te betalen op de schuld aan de parochie, maar niet aan GGN, omdat zij alleen rente betaalt zonder aflossing. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden om de verzoekster de kans te geven een substantiële betaling te doen, maar dit is niet tot stand gekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat een dwangregeling alleen kan worden aangevraagd in combinatie met een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Aangezien de verzoekster niet aan de voorwaarden voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldeed, kon de rechtbank geen dwangakkoord bevelen. De rechtbank oordeelde dat GGN in redelijkheid kon weigeren in te stemmen met de schuldregeling, en heeft het verzoek van de verzoekster afgewezen.

De beslissing van de rechtbank is dat het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord wordt afgewezen, en dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
verzoek ex art. 287a Fw
rekestnummer: 246043 FT RK 12.304
uitspraakdatum: 21 mei 2012
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [adres]
verzoekster,
tegen
GGN Brabant, inzake Parochie van de Heilige St. Jozef,
gevestigd te Tilburg,
verweerder.
Partijen worden hierna [verzoekster] en GGN genoemd.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 23 februari 2012 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 3 april 2012;
- het faxbericht van 1 mei 2012 van de heer [X] van Bureau Schuldhulpverlening gemeente Tilburg.
2. Het verzoek.
Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3. De beoordeling.
3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- [verzoekster] heeft 1 preferente en 3 concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van EURO 202.668,18 van haar te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort GGN, met een vordering van EURO 177.140,25.
- [verzoekster] heeft op of omstreeks 28 september 2011 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende 0,72% voor de concurrente schuldeisers en 1,44% voor de preferente schuldeiser.
- GGN is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden dat de vordering een fraudevordering betreft.
3.2 De zoon van [verzoekster], de heer [Y], heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat zijn moeder van de betalingen van de schulden aan de ING Bank en de Belastingdienst af wil, dat zij te allen tijde bereid is om af te betalen op de schuld aan de parochie, zelfs na einde regeling, maar dat zij niet bereid is om aan GGN te betalen, omdat zij bij GGN alleen maar rente betaalt en niet aflost op de schuld.
3.3 De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden om [verzoekster] in de gelegenheid te stellen om te bezien of zij een substantiële betaling kan verrichten, om daarmee tevens de weigerende schuldeiser tegemoet te komen. Blijkens het faxbericht van de heer [X] van 1 mei 2012 is een vergelijk tussen partijen niet tot stand gekomen, daar er geen substantiële betaling verricht kan worden.
3.4 Uit de tekst van art. 287a Fw volgt dat een dwangregeling alleen kan worden gevraagd tegelijk met de indiening van een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Uit de jurisprudentie volgt voorts dat bij de beoordeling van de vraag of een dwangakkoord kan worden bevolen een vergelijking moet worden gemaakt met de positie waarin de schuldeiser zou verkeren wanneer de wettelijke schuldsanering zou worden doorlopen. Het komt erop neer dat alleen wanneer geoordeeld kan worden dat de schuldeiser misbruik maakt van zijn recht doordat een wettelijke schuldsanering hem niet méér zal opleveren, de dwangregeling wordt gelast. Dit ligt ook in de rede nu in een dwangregeling schuldeiser op geen enkele wijze wordt gecompenseerd voor het verlies van zijn vordering en er ook geen sprake is van een voldoende zwaarwegend en concreet algemeen belang dat zou kunnen rechtvaardigen dat de schuldeiser zijn vordering verliest. Beoordeeld dient daarom steeds te worden of een wettelijke schuldsanering de schuldeiser meer zal opleveren, waarbij ook van belang is of het aanbod dat wordt gedaan, het uiterste is. Aldus staat een verzoek om een dwangregeling dus niet op zichzelf, maar hangt samen het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.5 In een geval waarin vaststaat dat de schuldenaar niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling omdat er, zoals hier, een afwijzingsgrond bestaat in die zin dat [verzoekster] kan voortgaan met het betalen van haar schulden, is die vergelijking in beginsel niet te maken. Dit kan slechts anders zijn wanneer er voldoende concrete omstandigheden zijn die maken dat er wel een inschatting te maken is van wat er zal gebeuren in de wettelijke regeling. In een zaak als de onderhavige waarin de afwijzingsgrond van artikel 288 lid 1 onder a Fw geldt, zal voor een dergelijke uitzondering alleen grond zijn wanneer zich aan de zijde van de schuldenaar een zeer klemmende en uitzichtloze situatie voordoet. In de onderhavige zaak is er geen grond een dergelijke uitzondering aan te nemen, nu schuldenaar maandelijks aan haar betalingsverplichting voldoet.
3.6 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat GGN in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing.
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Boerma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.