ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6812

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/42 S
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.C.H. Jansen
  • Boerma
  • Lambregts-Brouwers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging faillissement en beoordeling surseance van betaling van een onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 15 mei 2012 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de surseance van betaling van [partij X]. De rechtbank heeft de achtergrond van de zaak uiteengezet, waarbij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 oktober 2011 de eerdere faillietverklaring van [partij X] heeft vernietigd. Dit gebeurde omdat de rechtbank [partij X] niet de gelegenheid had gegeven om een verzoek tot schuldsanering in te dienen, wat noodzakelijk is voordat een faillietverklaring kan worden uitgesproken. Het Gerechtshof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling van het verzoek tot schuldsanering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de surseance van betaling op 19 oktober 2011 is geëindigd, ondanks de overweging van het Gerechtshof dat de surseance gehandhaafd blijft. De rechtbank concludeert dat de surseance niet meer bestaat en dat er geen grond is voor een ambtshalve faillietverklaring. Het verzoek van mr. Jansen om de surseance in te trekken en tegelijkertijd faillietverklaring aan te vragen, is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen bewijs is geleverd dat [partij X] zijn schuldeisers een akkoord kan aanbieden, wat de beslissing verder onderbouwt.

De rechtbank heeft de beslissing genomen dat het verzoek van mr. Jansen niet-ontvankelijk is, en de kosten van de bewindvoerder zullen in een aparte beschikking worden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. Lambregts-Brouwers, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team insolventierecht
Faillissementsnummer: 09/42 S
gezien het ter griffie ingekomen verzoek van:
mr. P.C.H. Jansen,
advocaat,
kantoorhoudende te Roosendaal,
in de hoedanigheid van bewindvoerder in de bij beschikking van deze Rechtbank d.d. 30 december 2009 aan:
[partij X]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
woonadres: [adres]
handelend onder de naam [bedrijfsnaam]
1. Het verloop van de procedure.
Aan [partij X] is definitief surseance van betaling verleend voor de periode van 30 december 2009 tot 30 juni 2011. Bij beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2011 is de definitief verleende surseance ingetrokken en [partij X] in staat van faillissement verklaard. [partij X] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in haar beschikking van 11 oktober 2011 voornoemde beschikking van de rechtbank vernietigd voorzover daarin [partij X] in staat van faillissement is verklaard, nu de rechtbank [partij X] niet een termijn heeft gegund om een verzoek tot toepassing van de schuldsanering in te dienen, dat dan behandeld dient te worden voorafgaande aan de beslissing omtrent de faillietverklaring.
Hierbij overweegt het Gerechtshof in r.o. 3.8. dat indien het verzoek van [partij X] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt afgewezen, de rechtbank zich dient te buigen over de vraag of ambtshalve faillietverklaring aangewezen is.
Het Gerechtshof overweegt voorts in r.o. 3.9. dat “het gevolg van deze beslissing is dat de surseance van betaling gehandhaafd blijft, artikel 242 lid 4 Fw ”. Vervolgens verwijst het Gerechtshof de zaak naar de rechtbank voor verdere afdoening waaronder de behandeling van het verzoek van [partij X] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Bij vonnis van 19 december 2011 is het verzoek van [partij X] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken, afgewezen. [partij X] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 13 maart 2012 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Hiertegen is geen cassatie ingesteld, waardoor dit arrest onherroepelijk is geworden op 21 maart 2012.
2. Het verzoek.
Bij brief van 20 maart 2012 verzoekt mr. Jansen de surseance in te trekken onder gelijktijdige faillietverklaring. Mr. Jansen stelt zich hierbij op het standpunt dat de surseance, gelet op de inhoud van de beschikking van het Gerechtshof van 11 oktober 2011, nog doorloopt. Het verzoek is besproken ter zitting van 17 april 2012.
3. De beoordeling.
Centraal staat de vraag of er thans (na vernietiging faillissement) nog sprake is van een surceance van betaling.
Ingevolge artikel artikel 242 lid 4 Fw geldt dat indien bij intrekking surseance de faillietverklaring niet wordt uitgesproken, “dan blijft de surseance gehandhaafd tot de beschikking van de rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan”.
De rechtbank stelt vast dat tegen de beschikking van het Gerechtshof van 11 oktober 2011 geen cassatie is ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit tot gevolg dat, anders dan mr. Jansen stelt, de surseance reeds op 19 oktober 2011 is geëindigd.
Weliswaar overweegt het Gerechtshof in r.o. 3.9 dat het gevolg “van deze beslissing is dat de surseance van betaling gehandhaafd blijft, artikel 242 lid 4 Fw”, maar de rechtbank begrijpt uit deze overweging, dat het Gerechtshof de handhaving van de surseance ziet als logisch gevolg van het niet in stand blijven van het faillissement. De rechtbank is met het Gerechtshof van oordeel dat het gevolg van de vernietiging van het faillissement inderdaad is dat de surseance gehandhaafd blijft. Echter, in dit geval is de surseance inmiddels geëindigd op 19 oktober 2011, nu de beschikking van de rechtbank op die datum in de kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat het Gerechtshof in r.o. 3.3. overweegt dat zij met de rechtbank van oordeel is dat het verzoek tot verlenging en handhaving van de surseance dient te worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting niet is gebleken dat [partij X] zijn schuldeisers een akkoord kan aanbieden, een concreet voorstel hiertoe ontbreekt. Er is niet gebleken van enig vooruitzicht dat [partij X] na verloop van tijd de schuldeisers kan bevredigen.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat er thans geen surseance meer bestaat en zij derhalve niet toekomt aan ambtshalve faillietverklaring. Het verzoek van mr. Jansen is derhalve niet-ontvankelijk.
Het salaris en de forfaitaire verschotten van de bewindvoerder zullen bij separate beschikking nader worden bepaald.
4. De beslissing.
De Rechtbank:
verklaart het verzoek van mr. Jansen, om de surseance in te trekken onder gelijktijdige faillietverklaring van [partij X], niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gewezen door mr. Boerma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2012, in tegenwoordigheid van mr. Lambregts-Brouwers als griffier.