ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6286

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247461 JE RK 12-545
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hinfelaar
  • A. Calkoen
  • J. Schoonen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor medische behandeling van een minderjarige tijdens ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 14 mei 2012 uitspraak gedaan in een verzoek van de Stichting Bureau Jeugdzorg tot vervangende toestemming voor een medische behandeling van een minderjarige, die onder toezicht staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, wiens ouders het gezag uitoefenen, momenteel in een crisisgroep verblijft en dat de vader van de minderjarige weigert toestemming te geven voor de noodzakelijke behandeling. De moeder heeft echter verklaard in te stemmen met het verzoek van de stichting. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, waaronder artikel 7:446 BW en artikel 1:264 BW, in overweging genomen. Artikel 7:446 BW definieert medische behandelingen en de WGBO regelt de relatie tussen hulpverlener en patiënt, waarbij de toestemming van de gezaghebbende ouder vereist is voor minderjarigen onder de 12 jaar. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de stichting voor vervangende toestemming voor een medische behandeling niet kan worden toegewezen, omdat er onvoldoende specificatie is gegeven over de noodzakelijke behandeling. Echter, op basis van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) heeft de rechtbank het belang van de minderjarige afgewogen tegen de weigering van de vader. De rechtbank heeft uiteindelijk toestemming verleend voor observatie van de minderjarige, maar niet voor een medische behandeling, omdat er op dat moment geen specifieke behandeling was vastgesteld. De beschikking is gegeven door de kinderrechters M. Hinfelaar, A. Calkoen en J. Schoonen, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Zaaknummer: 247461 JE RK 12-545
beschikking betreffende vervangende toestemming
voor medische behandeling tijdens ondertoezichtstelling,
in de zaak van
de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te Eindhoven, mede kantoorhoudende
Markendaalseweg 44, 4811 KC Breda,
hierna te noemen de stichting,
en
de minderjarige [naam miderjarige]
geboren te [plaats en datum]
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 28 maart 2012 ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 29 maart 2012;
- de brieven van de griffier van deze rechtbank van 16 april 2012 en 18 april 2012 aan de hierna te noemen belanghebbenden;
- de telefoonnotitie van 10 en 12 april 2012 van de griffier van deze rechtbank;
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 mei 2012.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
1. mevrouw [naam moeder], moeder van de minderjarige en gezagdragende ouder,
2. de heer [naam vader], vader van de minderjarige en gezagdragende ouder.
2. Het verzoek
Het verzoek van de stichting strekt tot verlening van vervangende toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige.
3. De beoordeling
3.1 Het gezag over de minderjarige berust bij de ouders.
3.2 Bij beschikking van 29 maart 2012 is de stichting gemachtigd de minderjarige uit huis te plaatsen in een LVG-setting tot het einde van de voorlopige ondertoezichtstelling, doch uiterlijk tot 13 mei 2012.
3.3 De stichting heeft gesteld dat de vader van [voornaam miderjarige] weigert zijn toestemming te verlenen voor behandeling van [voornaam miderjarige]. [voornaam miderjarige] zit nu op een crisisgroep op het OCB en het is de bedoeling hem naar een behandelgroep te laten gaan. Door de weigering van de vader gebeurt er nu niets. Het is ook nog niet duidelijk welke behandeling [voornaam miderjarige] nodig heeft. Voorts is ook niet duidelijk of er nog een observatie zal plaatsvinden.
3.4 De moeder heeft ter terechtzitting verklaard in te stemmen met het verzoek van de stichting.
3.5 De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
3.6 De rechtbank overweegt als volgt.
Wanneer een minderjarige medisch moet worden onderzocht of medische behandeling behoeft of wanneer hij moet worden opgenomen in een ziekenhuis, is in beginsel de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) van toepassing.
Voor een uitleg van het begrip medische behandeling, sluit de rechtbank aan bij de begripsomschrijving daaromtrent in de WGBO.
Artikel 7:446 BW bepaalt –voor zover hier van belang- dat onder behandelingen op het gebied van de geneeskunst wordt verstaan alle verrichtingen -het onderzoeken en geven van raad daaronder begrepen- ertoe strekkende een persoon van een ziekte te genezen, een persoon voor het ontstaan van een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen.
De WGBO regelt voorts de relatie tussen de hulpverlener en de patiënt. Voor verrichtingen ter uitvoering van de behandelingsovereenkomst geldt als uitgangspunt de toestemming van de patiënt. Met betrekking tot minderjarigen jonger dan 12 jaar komt de beslissingsbevoegdheid over de medische behandeling geheel toe aan de gezaghebbende ouder(s).
De rechtbank dient in onderhavig geval de vraag te beantwoorden of hier sprake is van verrichtingen, die ertoe strekken deze minderjarige van een ziekte te genezen, voor een ziekte te behoeden of zijn gezondheidstoestand te beoordelen (art. 7:446 BW).
De rechtbank komt tot het oordeel dat behandeling van [voornaam miderjarige] in het OCB (een AWBZ-instelling) daaronder valt en dus moet worden geduid als medische behandeling in de zin van de WGBO.
Ingevolge artikel 1:264 BW kan de kinderrechter vervangende toestemming verlenen, indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan 12 jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid te voorkomen en de ouder die het gezag heeft zijn toestemming daarvoor weigert.
Ter beantwoording van de vraag of in dit geval de medische behandeling noodzakelijk is in de zin van evengenoemd artikel, dient de stichting in haar verzoek te specificeren waaruit de medische behandeling bestaat.
Echter, nóch uit het verzoek van de stichting, noch uit de overige stukken danwel het verhandelde ter zitting blijkt van een noodzaak van een specifieke medische behandeling, zeker nu onduidelijk is of [voornaam miderjarige] eerst nog een observatie zal ondergaan, waarbij het overigens voor de rechtbank nog maar de vraag is of voor een observatie wel de vervangende toestemming van de rechtbank noodzakelijk is.
Denkbaar is dat het resultaat van een observatie tot een specifieke medische behandeling zal nopen, echter het voert té ver om daarop nu al met een ongeclausuleerde toestemming in de zin van artikel 1: 264 BW vooruit te lopen.
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, op grond van nationaalrechtelijke bepalingen, het verzoek van de stichting voor afwijzing in aanmerking komt.
Vervolgens kan de vraag worden gesteld of op grond van artikel 3, eerste lid, van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (hierna te noemen: IVRK) met zich brengt dat het belang van het kind toch vervangende toestemming voor een behandeling dient te worden gegeven.
Hierbij is vooreerst van belang dat de rechtbank van mening dat de weigering van toestemming van de vader van [voornaam miderjarige] negatieve gevolgen kan hebben voor zijn ontwikkeling. De rechtbank verwijst in dit kader naar hetgeen is overwogen daaromtrent in de beschikking tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing.
Artikel 3 IVRK toepassende op het onderhavige geval heeft de rechtbank het belang van [voornaam miderjarige] bij een observatie en een medische behandeling afgewogen tegen een inbreuk op het gezag van de vader.
De rechtbank is, in het onderhavige geval, waarin [voornaam miderjarige] reeds wekenlang in het OCB verblijft, zonder dat er iets gebeurt, van oordeel dat de door de stichting verzochte vervangende toestemming voor de observatie dient te worden toegewezen. De stichting heeft voldoende aangetoond dat de problematiek van [voornaam miderjarige] observatie rechtvaardigt. Daarentegen heeft de vader, die niet is verschenen, onvoldoende gesteld dat met niets doen (hetgeen alsdan het gevolg zal zijn) het belang van [voornaam miderjarige] meer is gediend.
De rechtbank geeft derhalve thans vervangende toestemming tot observatie, en niet voor een medische behandeling, omdat thans nog niet is gebleken van een andere medische behandeling dan observatie. Denkbaar is dat het resultaat van die observatie daartoe zal nopen, maar het voert te ver om daarop nu al met een ongeclausuleerde toestemming vooruit te lopen.
4. De beslissing
De rechtbank
verleent toestemming tot observatie van de minderjarige;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Hinfelaar, Calkoen en Schoonen, kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier.
Bij afwezigheid van mrs. Calkoen en Schoonen is deze beschikking enkel getekend door mr. Hinfelaar.
Mededeling van de griffier:
Tegen deze beschikking kan voor zover het een eindbeschikking betreft hoger beroep worden ingesteld
a. door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te
's-Hertogenbosch.
verzonden op: