ECLI:NL:RBBRE:2012:BW5851

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/5064
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Hund
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag leges voor een evenementenvergunning in verband met een evenement op Koninginnedag

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 22 maart 2012 uitspraak gedaan over de aanslag leges die aan belanghebbende was opgelegd voor het aanvragen van een evenementenvergunning. De belanghebbende had een aanvraag ingediend voor het houden van een evenement op Koninginnedag, waarvoor een bedrag van € 1.243,47 aan leges was gevorderd. De heffingsambtenaar had de aanslag gebaseerd op de kwalificatie van het evenement als 'categorie c.1.', wat betekent dat het evenement intensieve begeleiding vereiste en als een 'evenement groot met verhoogd risico' werd aangemerkt. Belanghebbende was het hier niet mee eens en stelde dat het evenement onder 'categorie b.' viel, waarvoor een lager bedrag aan leges verschuldigd was.

Tijdens de zitting op 8 maart 2012 in Breda, waar de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van de leges niet alleen gebaseerd kan worden op de aan belanghebbende verleende diensten, maar ook op andere evenementen die tegelijkertijd plaatsvonden. De rechtbank concludeerde dat de aanslag leges ten onrechte was vastgesteld op het hoge bedrag, omdat de leges niet terug te voeren zijn op individueel verleende diensten aan belanghebbende.

De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en verminderde de aanslag leges tot € 353,65. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 diende te vergoeden. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat er geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag door rechter D. Hund, met griffier M.D.E. Copra-Carolie aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/5064
Uitspraakdatum: 22 maart 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de [gemeente X],
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 25 augustus 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag leges, ter zake van de aanvraag van een evenementenvergunning van € 1.243,47 ([nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2012 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde].
Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag leges tot een bedrag van € 353,65;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft, met dagtekening 26 januari 2011, een aanvraag ingediend tot het verkrijgen van een evenementenvergunning voor het houden van het evenement “[evenement]”, in het kader van Koninginnedag op vrijdag 29 april 2011 van 20:00 tot 01:00 en op zaterdag 30 april 2011 van 15:00 tot 22:00.
2.2. De vergunning is op 15 april 2011 verleend. Bij aanslag van 19 april 2011 zijn leges gevorderd. De aanslag beloopt een bedrag van € 1.243,47. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag gehandhaafd.
2.3. In geschil is of de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld. Niet in geschil is dat belanghebbende ingevolge artikel 2 van de Legesverordening 2011 van de [gemeente X] (hierna: de Verordening) leges is verschuldigd.
2.4. In artikel 13.5 van hoofdstuk 13 van de tarieventabel behorende bij de Verordening is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Evenementen
a. voor iedere op grond van artikel 26 van de APV verleende vergunning voor het houden van een evenement ex artikel 25 van de APV op of aan de openbare weg, standaard, evenement klein regulier € 126,76
b. als onder a., maar dan vergunningen die overleg vergen, evenement middel met verhoogde aandacht € 353,65
c.1.als onder a., maar dan vergunningen die intensieve begeleiding vergen, evenement groot met verhoogd risico € 1.243,47
c.2. als onder a., maar dan vergunningen die intensieve begeleiding vergen, risico-evenement € 3.327,97
d. herhalend evenement: afhankelijk van de complexiteit als onder b. of c.
(…)”
2.5. Belanghebbende heeft gesteld dat de heffingsambtenaar het evenement ten onrechte als vallende onder categorie c.1. van het hiervoor weergegeven artikel heeft aangemerkt. Volgens belanghebbende valt het evenement onder categorie b.
2.6. Uit de gedingstukken en de toelichting ter zitting volgt dat de heffingsambtenaar tot de kwalificatie “categorie c.1.” komt op de volgende wijze:
- als het evenement op zichzelf zou staan, zou het onder categorie b vallen.
- de straten waar activiteiten rond Koninginnedag worden georganiseerd in de binnenstad van de [gemeente X] lopen in elkaar over. Het betreft een opeenhoping van evenementen op een klein gebied.
- op het moment dat een aanvraag wordt beoordeeld, wordt niet alleen gekeken naar het evenement zelf, maar ook naar de locatie en naar de omstandigheden daaromheen.
- aangezien het evenement in de binnenstad plaatsvindt, is er sprake van een toeloop van mensen die, hetzij voor het evenement van belanghebbende komen, hetzij voor andere activiteiten rondom Koninginnedag.
2.7. Doel en strekking van leges behelzen het verhalen van de op een gemeente drukkende kosten die verband houden met aan de burger of een organisatie verleende diensten (vergelijk artikel 2 van de Verordening). De in dit geval aan belanghebbende verleende dienst heeft betrekking op het behandelen van een aanvraag voor een evenementenvergunning. De hoogte van de in dit geval geheven leges is echter niet slechts gebaseerd op de aan belanghebbende verleende diensten als zodanig, maar vindt zijn grondslag mede in tegelijkertijd met dat van belanghebbende plaatsvindende, andere, evenementen. In zoverre zijn de leges niet terug te voeren op aan belanghebbende individueel verleende diensten. Dat voor de bepaling van de hoogte van de te heffen leges andere evenementen mede bepalend zouden zijn, vindt zijn grondslag niet in de Verordening.
2.8. Om het evenement van belanghebbende als evenement volgens categorie c.1. aan te merken, zou het karakter van het evenement op zich ertoe moeten leiden dat het evenement als zodanig intensieve begeleiding vergt en het een “evenement groot met verhoogd risico” vormt. Nu belanghebbende en de heffingsambtenaar van mening zijn dat het evenement op zich onder categorie b valt, is belanghebbende ter zake van de aanvraag van de evenementenvergunning € 353,65 aan leges verschuldigd.
2.9. De aanslag dient daarom te worden verminderd tot € 353,65 (categorie b).
2.10. Nu belanghebbende reeds op deze grond in het gelijk wordt gesteld, behoeven de overige stellingen van belanghebbende geen behandeling meer.
2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 22 maart 2012 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27 maart 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.