ECLI:NL:RBBRE:2012:BW3339

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247292/KG ZA 12-154
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van der Weide
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming samenwerkingsovereenkomst taxi-vervoerders

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit verschillende taxi-vervoerders, nakoming van een samenwerkingsovereenkomst met PZN, de opdrachtgever voor het vervoer van Deeltaxi West-Brabant. De eisers stelden dat PZN en de gedaagde taxi-vervoerders tekortschoten in hun verplichtingen uit de overeenkomst van 11 september 2009, die onder andere de tarieven en de verdeling van ritten regelde. De eisers voerden aan dat PZN eenzijdig wijzigingen in de vervoersmatrix had doorgevoerd, wat in strijd was met de gemaakte afspraken. De gedaagden, waaronder verschillende taxi-vervoerders, voerden verweer en stelden dat PZN gerechtigd was om de matrix te wijzigen en de overeenkomst op te zeggen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat PZN niet gerechtigd was om de matrix eenzijdig te wijzigen en dat de overeenkomst niet kon worden opgezegd zonder instemming van de andere partijen. De rechter benadrukte dat de gemaakte afspraken in de overeenkomst, het Oosterhout-akkoord en het Roosendaal-convenant bindend waren en dat wijzigingen alleen in onderling overleg konden plaatsvinden. De rechter wees de vorderingen van eisers toe, waarbij PZN werd opgedragen de verplichtingen uit de overeenkomst na te komen en een dwangsom werd opgelegd voor elke dag dat PZN in gebreke bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van contractuele afspraken en de noodzaak voor partijen om zich aan deze afspraken te houden. De rechter stelde ook dat de gedaagde taxi-vervoerders niet gerechtigd waren om wijzigingen aan te brengen die nadelig waren voor de eisers. De proceskosten werden toegewezen aan de eisers, die als grotendeels in het gelijk gestelde partij werden beschouwd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 247292 / KG ZA 12-154
Vonnis in kort geding van 17 april 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOS TAXI EN TOURINGCARS BV,
gevestigd te Zevenbergen (gemeente Moerdijk),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REGIOTAXI BV,
gevestigd te Roosendaal,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIEPSTRATEN BV,
gevestigd te Gilze (gemeente Gilze en Rijen),
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXI CENTRALE VAN DER WOU BV,
gevestigd te Dongen,
eiseressen,
advocaat mr. C.A. Gobbens te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PERSONENVERVOER ZUID NEDERLAND BV,
gevestigd te Tilburg,
gedaagde,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTINENTAL-BREDA BV THODN PEUTAX,
gevestigd te Breda,
gedaagde,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXIBEDRIJF DE GROEN BV,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JACOBS TAXI BV,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXIBEDRIJF GEERS BV,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde,
6.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXI- EN GARAGEBEDRIJF GOVERDE BV,
gevestigd te Zevenbergen,
gedaagde,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAXI- EN TRANSPORTBEDRIJF BERM BV,
gevestigd te Hank (gemeente Werkendam),
gedaagde,
advocaat mr. E.H.M.J. Rutten te Heerlen.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden. Gedaagde sub 1 zal hierna PZN genoemd worden en gedaagden sub 2 tot en met 7 zullen de gedaagde taxi-vervoerders genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 40,
- de producties van de zijde van gedaagden,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van eisers,
- de pleitnota van gedaagden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Eisers vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I) PZN te gebieden de uit hoofde van de overeenkomst d.d. 11 september 2009 voortvloeiende verplichtingen jegens eisers onverkort te blijven nakomen, daaronder nadrukkelijk begrepen dat tarieven, vervoersmatrix en vervoerstromen zowel qua aantal ritaantallen als qua onderlinge verdeling daarvan gelijk blijven c.q. dat de huidige afspraken, akkoorden en verdeling van volumes onverkort worden gerespecteerd c.q. niet in negatieve zin worden gewijzigd, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom ad EURO 50.000,- per dag dat in strijd met dit gebod wordt gehandeld, tot een maximum van
EURO 1.000.000,-, althans PZN te gebieden de uit hoofde van de overeenkomst van 11 september 2009 voortvloeiende verplichtingen jegens eisers onverkort te blijven nakomen.
II) Gedaagden sub 2 tot en met 7 te gebieden slechts uitvoering te zullen geven aan de overeenkomst d.d. 11 september 2009, daaronder in ieder geval begrepen dat de vervoersmatrix en vervoerstromen zowel qua ritaantallen als qua onderlinge verdeling daarvan gelijk blijven c.q. dat de huidige afspraken, akkoorden en verdeling van volumes onverkort worden gerespecteerd c.q. niet ten nadele van eisers worden gewijzigd, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom ad EURO 50.000,- per dag dat in strijd met dit gebod wordt gehandeld, tot een maximum van EURO 1.000.000,-;
III) Gedaagden te verbieden om uitvoering te geven aan de d.d. 19 januari 2012 gesloten overeenkomst, dit op straffe van een dwangsom ad EURO 50.000,- per dag dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld, tot een maximum van EURO 1.000.000,-;
althans gedaagden te verbieden om de voorgestelde wijzigingen in de matrix te verwezenlijken, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom ad EURO 50.000,- per dag dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld, tot een maximum van EURO 1.000.000,-;
IV) subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren;
V) gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, alsook tot betaling van het nasalaris van de advocaat van eiser ad EURO 131,- voor zover betaling van dit bedrag plaatsvindt zonder betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans tot een bedrag van EURO 199,-, voor zover betaling uitblijft nadat 14 dagen zijn verstreken na aanschrijving en betekening van het in deze te wijzen vonnis nodig is om betaling te verkrijgen.
2.2. Gedaagden voeren verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de volgende feiten:
- Eisers en de gedaagde taxi-vervoerders verzorgen sinds 2004 in opdracht van PZN het vervoer voor Deeltaxi West-Brabant.
- Op 26 januari 2007 is tussen enerzijds PZN en anderzijds de West Brabantse Taxicentrales (zijnde ABC-taxi, Taxi Berm, Taxi Geers, Taxi Goverde, Taxi de Groen, Taxi HTC, Taxi Jacobs, Taxi Rotax, Regiotaxi van der Heijden, Taxi de Scheldestroom en Taxi Vos) het zogeheten Oosterhout-akkoord gesloten. In dit akkoord staat onder meer:
‘2. De West Brabantse Taxi Centrales (verder te noemen WTC) gaan akkoord met het streven naar een verlenging van de huidige vervoersovereenkomst tussen PZN en opdrachtgever.
Hiervoor geldt een harde voorwaarde, namelijk dat per 1 januari 2008 en per 1 januari 2009 100% NEA verhoging wordt toegepast. (…) Indien de eis van 100% NEA niet wordt gehonoreerd (…) door opdrachtgever zullen PZN en de WTC eenstemmig niet ingaan op een verzoek tot verlenging van de vervoersovereenkomst.
3. Indien verlenging van de vervoersovereenkomst gerealiseerd wordt, worden per 1 januari 2008 de vergoedingstarieven verhoogd met 0,75%. Deze verhoging komt bovenop de aanpassing van het tarief conform vervoersovereenkomst (100% van het NEA percentage, zie punt 2)
4. Het verdelen van het vervoer middels de matrix dient de belangen van de vervoerders om zo efficiënt mogelijk Deeltaxi te kunnen exploiteren. Er wordt door de taxibedrijven onderling overleg gevoerd over de aanpassingen in de matrix. Zodra er consensus is over de aanpassingen wordt met PZN, die hiervoor de heer R. van Brandwijk inzet, overleg gevoerd om de voorgestelde aanpassingen te analyseren en te realiseren. PZN waakt hierbij voor het algemeen belang en de belangen van bedrijven die niet bij een overleg aanwezig zijn c.q. niet bij de WTC aangesloten zijn.’
In 2009 heeft voor dit vervoer ( ook wel regiotaxi(vervoer) genoemd) een aanbestedingsprocedure plaatsgevonden. Opdrachtgever van dit vervoer is een achttiental West-Brabantse gemeenten alsmede de Provincie Noord-Brabant. De aanbestedingsstukken zijn niet overgelegd.
- In aanloop naar de gunning van de opdracht zoals neergelegd in de aanbestedingprocedure is tussen partijen overleg gevoerd over de voorwaarden waaronder zij, indien de opdracht aan PZN gegund zou worden, de opdracht uit zouden gaan voeren. In het zogeheten Roosendaal-convenant van 15 april 2009 hebben PZN en de overige in deze procedure betrokken partijen samenwerkingsafspraken vastgelegd. In dit Roosendaal-convenant staat onder meer:
‘2. PZN is voornemens in te schrijven voor de aanbesteding Regiotaxi West-Brabant. Het gezamenlijk streven van PZN en de bedrijven die dit convenant ondertekenen, is gericht op het in onderlinge samenwerking tot stand brengen van een winnende inschrijving met wederzijds respect van elkaars belangen en bevoegdheden.
(…)
10. In de voorbereiding van de inschrijving sluit PZN met de “resterende” bedrijven zo spoedig mogelijk een voorovereenkomst die – na winst – zonder significante wijzigingen overgaat in de definitieve overeenkomst ter uitvoering van Regiotaxi. Deze (voor-) overeenkomst is zoveel mogelijk en daar waar relevant een weergave van de overeenkomst die PZN met de opdrachtgevende overheden moet sluiten en de daaraan gerelateerde bestekseisen. Het volledige bestek en de daarop volgende Nota’s van Inlichtingen worden door PZN ter kennis aan de bedrijven gebracht, zodat zij zich terdege en volledig op de hoogte kunnen stellen.
11. Ter voorbereiding van de inschrijving bereiken PZN en de “resterende” bedrijven een akkoord over de tarieven die PZN de bedrijven gaat vergoeden voor de uitvoering van de Regiotaxi West-Brabant. In de afweging terzake dit vergoedingstarief garanderen PZN en de bedrijven elkaar, dat dit overleg gevoerd wordt op basis van afwegingen van een “zo concurrerend mogelijk tarief”. De uiteindelijke vaststelling van het vergoedingstarief gebeurt bij voorkeur op basis van consensus. Indien consensus onverhoopt niet bereikt wordt, geldt de meerderheid van stemmen, waarbij iedere stem van een bedrijf even zwaar telt. De stem van PZN telt driedubbel, dit omdat PZN niet “uit kan stappen”. Indien een bedrijf zich niet met het overeengekomen tarief kan verenigen is het bedrijf gerechtigd alsnog af te haken, waarbij haar Regiotaxivervoer onder de resterende bedrijven verdeeld wordt. (…)
12. PZN maakt ter voorbereiding van de inschrijving al zoveel mogelijk afspraken over de verdeling van het Regiotaxivervoer met de resterende vervoerders. Dit gebeurt altijd in onderling overleg op basis van consensus, dit ook conform de afspraken in het “Oosterhout-akkoord”. (…)
13. Met betrekking tot de verdeling van het Regiotaxivervoer wordt zo veel mogelijk vastgehouden aan de huidige verdeling, echter hier kunnen geen rechten aan ontleend worden. Indien een bedrijf zich niet met de verdeling van het Regiotaxivervoer kan verenigen is het bedrijf gerechtigd alsnog af te haken, waarbij haar Regiotaxivervoer onder de resterende bedrijven verdeeld wordt. (…)
15. Indien de opdracht niet aan PZN gegund wordt, vervallen alle onderlinge verplichtingen tussen PZN en de bedrijven voortvloeiend uit dit convenant, anders dan de verplichtingen die nog voortvloeien uit de huidige contracten.
- De inschrijving van PZN is de winnende inschrijving geworden.
- PZN heeft op 9 september 2009 met alle taxi-vervoerders afspraken betreffende de uitvoering van het Deeltaxivervoer vastgelegd in de “Overeenkomst uitvoering Regiotaxivervoer West-Brabant conform EU-aanbesteding 2009/S 162-234749” (hierna te noemen: de overeenkomst). De overeenkomst kent een looptijd van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2013. In de overeenkomst staat onder meer:
‘Overwegende dat:
4. Partijen in deze Overeenkomst beogen te komen tot bindende afspraken betreffende de uitvoering van het Regiotaxivervoer West-Brabant;
(…)
9. PZN met de Vervoerder en de andere participerende vervoerders in goed onderling overleg afspraken hebben gemaakt over de verdeling van het vervoer;
(…)
Algemene bepalingen
(…)
18. PZN en de Vervoerder met elkaar en met de andere contractvervoerders verbonden zijn aan de wijze van samenwerken, verdelen van het vervoer en onderling overleg als vastgelegd in het “Oosterhout-convenant” en het “Roosendaal-convenant”. Beide convenanten zijn als bijlage bij deze overeenkomst gevoegd.
(…)”. Beide convenanten zijn als bijlage bij deze overeenkomst gevoegd.
(…)
54. Per 1 januari 2010 en vervolgens jaarlijks per 1 januari worden de tarieven verhoogd met de NEA-index taxivervoer.’
Partijen hebben in art. 47 van de overeenkomst de start- en kilometertarieven in euro’s per rit vastgelegd tot op drie cijfers achter de komma. Tevens zijn de toeslagpercentages voor bijzondere aspecten van vervoer in procenten vastgelegd.
- Als bijlage I bij de overeenkomst is gevoegd het Oosterhout-akkoord. Als bijlage J bij deze overeenkomst is gevoegd het Roosendaal-convenant.
- Bij brief van 23 november 2011 heeft de moedermaatschappij van PZN, Veolia, aan eisers en de gedaagde taxi-vervoerders onder meer bericht dat de resultaten van PZN door een aantal ontwikkelingen zwaar onder druk staan en is aan alle vervoerders voorgesteld om ten opzichte van de overeengekomen tarieven een korting van 5% door te voeren.
- Naar aanleiding van deze brief hebben de vervoerders en PZN gecorrespondeerd en besprekingen gevoerd met als resultaat – kort gezegd - dat PZN heeft vastgehouden aan haar eis een korting van 5% op de tarieven te willen doorvoeren en de vervoerders hebben geweigerd hierin mee te gaan.
- Uiteindelijk heeft echter een aantal taxibedrijven (gedaagden 2 tot en met 7) een korting van 3% aanvaard waartegenover hen een groter volume aan ritten is gegund – ten laste van het volume van eisers – zulks in afwijking van de thans vigerende matrix. Een en ander is vastgelegd in een overeenkomst van 19 januari 2012, gesloten tussen PZN en gedaagden sub 2 tot en met 7. Deze overeenkomst is door partijen niet overgelegd.
- Tijdens een overleg tussen partijen op 19 februari 2012 hebben eisers een regeling voorgesteld die onder meer inhield dat PZN een korting van 3% zou kunnen verkrijgen. Dit alternatieve voorstel is afgewezen.
- Bij brief van 6 maart 2012 heeft PZN aan eisers de, op basis van de herverdeling van ritten gewijzigde, vervoersmatrix toegezonden met het bericht dat deze matrix per 1 april 2012 zal ingaan.
- Bij brief van 4 april 2012 heeft PZN aan eisers bericht dat zij de gewijzigde vervoersmatrix per 16 april 2012 zal doorvoeren en dat ‘alle thans door u uitgevoerde ritten conform de verdeling binnen de huidige vervoersmatrix, die niet voorkomen in de gewijzigde vervoersmatrix, per 16 april als opgezegd beschouwd dienen te worden’.
- De gewijzigde vervoersmatrix is niet in het geding gebracht.
3.2. Eisers leggen aan hun vordering ten grondslag dat PZN en de gedaagde taxi-vervoerders tekort schieten in de uitvoering van de op grond van de overeenkomst op hen rustende verplichtingen dan wel onrechtmatig jegens haar handelen. Eisers stellen dat het PZN niet is toegestaan om de tarieven eenzijdig aan te passen en verwijzen daarbij naar artikel 47 en 54 van de overeenkomst, artikel 2 van het Oosterhout-akkoord en artikel 11 van het Roosendaal-convenant.
Volgens eisers dient PZN zich tevens te houden aan de gemaakte afspraken voor wat betreft de verdeling van het vervoer tussen de verschillende vervoerders zoals vastgelegd in de (oorspronkelijke) matrix. Eisers onderbouwen deze stelling door te verwijzen naar artikel 9 van de overeenkomst, artikel 4 van het Oosterhout-akkoord en artikel 12 en 13 van het Roosendaal-convenant. Uit de overeenkomst, het Oosterhout-akkoord en het Roosendaal-convenant vloeit volgens eisers voort dat geen eenzijdige wijzigingen mogen worden aangebracht maar dat die in consensus dienen te worden overeengekomen. Door zonder overleg eenzijdig de verdeling te wijzigen schendt PZN de overeenkomst, aldus eisers.
Eisers stellen tevens dat uit de overeenkomst voortvloeit dat een opzegging zoals door PZN gedaan niet toelaatbaar is. Eisers stellen dat ook de door PZN aangevoerde noodzaak tot kostenreductie niet kan gelden als rechtgeldige grondslag voor de gedane opzegging. Volgens eisers is geen sprake van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in art. 6:248 lid 2 die maken dat hetgeen is overeengekomen betreffende de prijzen en de verdeling, niet zou van toepassing zou zijn.
Eisers stellen dat ook de gedaagde taxi-vervoerders jegens hen tekort schieten in de nakoming van de verplichtingen uit de op 9 september 2009 gesloten overeenkomsten tussen PZN en alle vervoerders, het Oosterhout-akkoord en het Roosendaal-convenant. Volgens eisers legt de overeenkomst de vervoerders onderling, los van hun relatie met PZN, ook de verplichting op jegens elkaar zich te houden aan de afspraken en vloeit in ieder geval uit de eisen der redelijkheid en billijkheid voort dat het de gedaagde taxi- vervoerders niet vrijstond om te handelen zoals zij hebben gedaan dan wel handelen zij onrechtmatig jegens eisers door mee te werken aan c.q. uitvoering te geven aan de overeenkomst van 19 januari 2012.
Eisers stellen spoedeisend belang te hebben bij de vordering omdat PZN en de gedaagde taxi-vervoerders ondanks schriftelijke sommatie daartoe niet hebben willen bevestigen dat zij de uit hoofde van de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen onverkort zal nakomen. PZN wil de wijzigingen zo spoedig mogelijk doorvoeren en dit heeft voor de bedrijfsvoering van alle eisers tot gevolg een forse daling van het aantal ritten, waaronder (voor één van de eisers) een daling van zelfs 95% .
3.3. Gedaagden betwisten dat zij toerekenbaar tekort schieten in de nakoming van de op hen rustende verplichtingen, voortvloeiend uit de overeenkomst dan wel onrechtmatig jegens eisers handelen.
PZN en de gedaagde vervoerders stellen dat eisers geen recht hebben op het daadwerkelijk verrichten van het vervoer. Ter onderbouwing van die stelling verwijzen gedaagden naar een vonnis van de Voorzieningenrechter van de rechtbank te Den Bosch van 23 maart 2007 (LJN BA 1416).
Voorts stellen PZN en de gedaagde vervoerders dat de overeenkomst tot het verrichten van deeltaxivervoer een overeenkomst is van personenvervoer als bedoeld in artikel 8:80 BW. Volgens PZN kan zij op grond van de artikelen 8:89 en 8:90 BW de vervoersovereenkomst op elk door haar gewenst moment opzeggen.
Gedaagden stellen verder, met verwijzing naar het Oosterhout akkoord en het Roosendaal convenant, dat de overeenkomst van 11 september 2009 de mogelijkheid biedt aan PZN om de vervoersmatrix te wijzigen en dat geen van de in deze procedure betrokken partijen rechten kan ontlenen aan de (huidige) verdeling van het vervoer.
Volgens PZN is het wijzigen van de vervoersmatrix ook noodzakelijk omdat de financiële resultaten van PZN door een aantal ontwikkelingen onder grote druk zijn komen te staan.
PZN stelt dat zij heeft moeten constateren dat er tussen de vervoerders onoverbrugbare tegenstellingen zijn gerezen en partijen geen overeenstemming konden bereiken over de vervoersmatrix. Omdat hierdoor volgens PZN de uitvoering van het vervoer in gevaar kwam, moest zij ingrijpen.
Gedaagden stellen tot slot dat de vorderingen onder I, II en III onvoldoende bepaald en concreet zijn om op straffe van een dwangsom toegewezen te kunnen worden althans in ieder geval te ruim geformuleerd zijn en om die reden niet kunnen worden toegewezen.
3.4. Eisers hebben spoedeisend belang bij de vorderingen gelet op de mogelijke gevolgen voor de bedrijfsvoering van eisers bij het wijzigen van de matrix. Gedaagden hebben het spoedeisend belang ook niet betwist.
3.5. Tussen partijen is in geschil of gedaagden door hun wijze van handelen toerekenbaar zijn tekort geschoten in de uitvoering van de overeenkomst dan wel onrechtmatig hebben gehandeld jegens eisers.
Het geschil spitst zich daarbij toe op twee vragen. Aan de orde is de vraag of PZN op basis van de overeenkomst gerechtigd is de matrix te wijzigen en de overeenkomst met eisers (gedeeltelijk) op te zeggen. Tevens aan de orde is de daarachter liggende vraag of PZN gerechtigd is de taxibedrijven een korting van 5% op de tarieven per rit op te leggen.
3.6. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan PZN op grond van de overeenkomst de matrix niet eenzijdig wijzigen en behoeven de taxibedrijven niet akkoord te gaan met de door PZN voorgestelde korting van 5%. PZN kan de overeenkomst met eisers om die reden dan ook niet (partieel) opzeggen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
3.7. Dat eenzijdig wijzigen van de matrix door PZN niet is toegestaan, volgt uit overweging 9 van de overeenkomst waarin gerefereerd wordt aan de matrix die al ten tijde van het Oosterhout-convenant als vigerende matrix gold. Ter zitting is door partijen desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat tijdens de looptijd van de (huidige) overeenkomst de van oudsher bestaande matrix slechts eenmaal met instemming van alle betrokken partijen is aangepast en nimmer tot onduidelijkheden heeft geleid.
Tevens volgt uit artikel 18 van de overeenkomst dat partijen gebonden zijn aan de wijze van samenwerken, verdelen van het vervoer en onderling overleg als vastgelegd in het Oosterhout-convenant en het Roosendaal-convenant. Het Oosterhout-convenant en Roosendaal-convenant zijn inmiddels (deels) achterhaald door het sluiten van de overeenkomst zelf en hebben daarmee hun zelfstandige betekenis verloren.
Wel is hieruit af te leiden hoe de overeenkomst tot stand is gekomen en wat partijen hebben beoogd bij het aangaan van de overeenkomst. Uit de artikelen 12 en 13 van het Roosendaal-convenant en artikel 4 van het Oosterhout-convenant blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de bedoeling van partijen niet is geweest dat na het sluiten van de overeenkomst de matrix eenzijdig door PZN kan worden gewijzigd. Deze bepalingen hebben, in de uitleg die de voorzieningenrechter daaraan voorshands geeft, de functie (gehad) van richtsnoer voor de uiteindelijk te maken afspraken over de verdeling van het vervoer en verliezen hun zelfstandige betekenis met het bereiken van overeenstemming over die afspraken in de overeenkomst zelf. Ook gedaagden kennen die beperkte betekenis toe waar zij (op pagina 20 in de tweede alinea van de pleitnota) wijzen op het feit dat artikel 12 gaat over de voorbereiding van de inschrijving voor de aanbesteding van 2010.
3.8. Uit artikel 47 en 54 van de overeenkomst blijkt dat partijen de tarieven hebben vastgelegd en een jaarlijkse indexering zijn overeengekomen. In artikel 11 van het Roosendaal-convenant staat hoe deze prijzen tussen partijen zullen worden vastgesteld. Ook hier geldt dat, waar de prijzen eenmaal zijn overeengekomen, de bepaling uit het Roosendaal-convenant geen zelfstandige betekenis meer heeft.
De overeenkomst bevat geen bepaling die eenzijdige wijziging van de prijzen mogelijk maakt.
Overigens zou, ook in de lezing van gedaagden, de prijsaanpassing in strijd met de afspraken tot stand zijn gekomen nu ook de voorovereenkomsten (het Roosendaal-convenant en het Oosterhout akkoord) overleg en consensus dan wel stemming vereisen.
Tenslotte strookt ook de tijdelijke duur van de overeenkomst tot en met 2013, niet met de opvatting dat PZN de prijzen eenzijdig zou kunnen wijzigen.
3.9. De stelling van gedaagden dat een vervoersovereenkomst te allen tijde door PZN kan worden opgezegd, wordt gepasseerd. Artikel 8:90 BW waarop het beroep stoelt, is immers van regelend recht en uit het feit dat in de overeenkomst de samenwerking voor een vaste termijn tegen vastgestelde, te indexeren prijzen is geregeld met benoeming van beëindigingmogelijkheden (artikelen 17, 20, 27, 30 en 34 van de overeenkomst) op gronden die hier niet zijn gesteld of gebleken volgt naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat partijen de tussentijdse opzegbaarheid hebben willen uitsluiten. Overigens is door PZN, op de vraag van de voorzieningenrechter of met de opzegging ook de bereidheid bestaat schadevergoeding aan te bieden, ontkennend geantwoord. Volgens PZN is van gehoudenheid tot het betalen van schadevergoeding geen grond. Ook om die reden faalt een beroep op art. 8:90 BW.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de overeenkomst niet kan worden opgezegd of ontbonden om redenen van het niet willen instemmen met een verlaging van de overeengekomen prijzen.
3.10. Voor zover PZN, met de stelling dat zij genoodzaakt is in te grijpen in de verdeling van (de volumes van) de te rijden ritten omdat eisers te duur zijn, een beroep doet op de imprévision-regeling van artikel 6:248 lid 2 BW, kan dat niet slagen.
De maatstaf die de voorzieningenrechter dan in acht dient te nemen is of gebondenheid aan de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. PZN heeft slechts in algemene termen aangevoerd dat zij last heeft van de economische crisis en de steeds groter wordende concurrentiestrijd, dat andere opdrachten verloren zijn gegaan en dat opdrachtgevers van PZN zelf ook een groot aantal bezuinigingsmaatregelen hebben doorgevoerd. Welke gevolgen dit nu precies voor PZN heeft, is echter op geen enkele wijze nader onderbouwd. Ook ter zitting is hierop niet nader ingegaan. De verklaring van de zijde van PZN hiervoor is dat het in de branche niet gebruikelijk is om cijfers vrij te geven en dat men elkaar op elkaars woord gelooft. Van dat laatste is bij eisers in deze zaak echter geen sprake en de voorzieningenrechter oordeelt dat niet voldaan is aan de zware stelplicht die op PZN rust om te kunnen voldoen aan voornoemde toets die voor een buiten toepassing laten van hetgeen is overeengekomen geldt.
3.11. De voorzieningenrechter passeert ook de stelling van gedaagden dat eisers geen recht hebben op toelating tot het daadwerkelijk verrichten van het vervoer en de vorderingen om die reden niet toewijsbaar zouden zijn.
In zijn algemeenheid mag het juist zijn dat partijen slechts aanspraak hebben op nakoming door de wederpartij voor wat betreft de actieve zijde van de verbintenis aan hun kant en een contractspartij dus niet gedwongen kan worden tot genieten van de prestaties waartoe de wederpartij verplicht is doch deze juridisch dogmatische redenering gaat in het onderhavige geval niet op.
In dit geval hebben eisers wel aanspraak op nakoming - zoals gevorderd – van de verbintenis tot toelating tot het daadwerkelijk vervoer waarbij de aard van de overeenkomst, als duurovereenkomst die aanspraak geeft op een permanente stroom van opdrachten, doorslaggevend is. Een andere uitkomst zou ertoe leiden dat eisers, in strijd met de in het overeenkomstenrecht besloten liggende vrijheid van keuze, kunnen worden gedwongen tot het maken van een keuze voor een vordering tot schadevergoeding in plaats van nakoming waarvoor in het onderhavige geval overigens niets lijkt te pleiten. Eisers zullen dan immers, naar zij onweersproken hebben gesteld, hun bedrijfsvoering voor een belangrijk deel zien stilvallen, afhankelijk als zij zijn van de opdrachtenstroom van PZN en de continuïteit van hun onderneming ernstig in gevaar zien komen. Eisers hebben daarom aanspraak op toedeling van opdrachten als gevorderd.
PZN heeft ter zitting verklaard dat zij – ondanks het feit dat zij bij invoering van de nieuwe matrix geen aanspraak meer maakt op de diensten van eisers - niet onmiddellijk tot schadevergoeding over zal gaan. PZN meent aan de overeenkomst met eisers te voldoen indien zij de op basis van de nieuwe matrix (beduidend minder) toegekende ritten tegen de overeengekomen tarieven aan eisers vergoedt; met andere woorden, indien geen enkele rit wordt toegekend aan eisers, meent PZN geen vergoeding verschuldigd te zijn.
Die opvatting is, naar uit al het voorgaande volgt, onjuist.
3.12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in onderling verband en samenhang bezien, zal de vordering onder I worden toegewezen. Weliswaar hebben gedaagden aangevoerd dat deze vordering te onbepaald en onvoldoende concreet zou zijn om te kunnen worden toegewezen, maar ter zitting is gebleken dat voor alle partijen reeds sinds jaar en dag zonneklaar is, welke taxi-vervoerder op grond van de oorspronkelijke matrix, welk vervoer verricht. Ofschoon de matrix niet is overgelegd, is daarom geenszins te verwachten dat toewijzing van de vordering tot executieproblemen zal leiden.
Daarbij verdient vermelding dat – zoals ter zitting ook aan de orde is geweest - het niet gaat om een veroordeling tot het toelaten van eisers tot het verrichten van een absoluut aantal ritten maar dat het gaat om een relatieve verdeling omdat ritaantallen nu eenmaal verschillen van dag tot dag.
Gelet op de opstelling van PZN, die zich tot heden laat kenschetsen als bruusk wanpresterend vanuit een “verdeel en heers” machtspositie, zal een gematigde doch forse dwangsom tot een niet gering maximum worden toegewezen.
3.13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, ook in de relatie van de taxi-vervoerders onderling, sprake van een samenwerkingsovereenkomst die over en weer tussen hen verbintenissen in het leven roept. De gedaagde taxi-vervoerders hebben uiteraard de vrijheid voor zichzelf een ander tarief met PZN overeen te komen zolang dit niet de aanspraken van de eisende vervoerders schaadt. Zij zijn echter in de relatie tot hun medecontractanten niet gerechtigd overeenkomsten te sluiten waarbij de vervoersmatrix en de op basis daarvan te verdelen vervoerstromen, ten nadele van eisers worden gewijzigd. Hiervan is wel degelijk sprake als de volumes van eisers (merendeels) onderling worden verdeeld onder de gedaagde taxi-vervoerders bij het invoeren van een ‘nieuwe’ matrix. Dan is immers sprake van een tekortkoming van de gedaagde taxi-vervoerders in de uitvoering van de onderlinge samenwerkingsovereenkomst.
Aangezien de vordering onder II niet spreekt over prijsafspraken, zal de vordering onder II worden toegewezen als gevorderd met dien verstande dat de gedaagde taxi-vervoerders een lagere dwangsom en een lager maximum zal worden opgelegd als hierna vermeld. De voorzieningenrechter komt het gezien hun positie, aannemelijk voor dat zij minder aansporing nodig hebben de veroordeling te respecteren.
3.14. Nu de vorderingen onder I en II zijn toegewezen, bestaat geen zelfstandig belang meer bij de vordering onder III. Deze vordering wordt afgewezen.
3.15. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Bij de bepaling van het griffierecht is aangesloten bij het tarief van een vordering van onbepaalde waarde. Het salaris van de advocaat zal op het gebruikelijke tarief worden begroot. Voor toewijzing van hogere bedragen is in andere zaken dan die betreffende rechten van intellectuele eigendom, geen wettelijke grondslag. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding EURO 533,19 (zijnde 7 x EURO 76,17)
- griffierecht 575,00
- overige kosten 45,00 (zijnde 6 x EURO 7,50 i.v.m. uittreksels KvK)
- salaris advocaat 816,00
Totaal EURO 1.969,19
3.16. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
3.17. Ter zitting is door PZN toegezegd dat zij tot en met dinsdag 17 april 2012 op basis van de ongewijzigde matrix, de ritten zal verdelen in afwachting van de uitkomst van deze procedure.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. gebiedt PZN de uit hoofde van de overeenkomst van 11 september 2009 voortvloeiende verplichtingen jegens eisers onverkort te blijven nakomen, daaronder nadrukkelijk begrepen dat tarieven, vervoersmatrix en vervoerstromen qua onderlinge verdeling daarvan, gelijk blijven en dat de huidige afspraken, akkoorden en verdeling van volumes onverkort worden gerespecteerd en niet in negatieve zin worden gewijzigd,
4.2. veroordeelt PZN om aan eisers een dwangsom te betalen van EURO 10.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 4.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EURO 250.000,00 is bereikt,
4.3. gebiedt gedaagden sub 2 tot en met 7 slechts uitvoering te geven aan de overeenkomst d.d. 11 september 2009 in die zin dat de vervoersmatrix en de verdeling van volumes onverkort worden gerespecteerd en niet ten nadele van eisers worden gewijzigd,
4.4. veroordeelt gedaagden sub 2 tot en met 7 om aan eisers een dwangsom te betalen van EURO 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 4.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van EURO 20.000,00 is bereikt,
4.5. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op EURO 1.969,19,
4.6. veroordeelt gedaagden hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EURO 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EURO 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.7. verklaart dit vonnis tot hier uitvoerbaar bij voorraad,
4.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide in tegenwoordigheid van de griffier mr. Nijhof en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2012.