RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 703491 VV EXPL 12-17
vonnis in kort geding d.d. 1 maart 2012
de stichting Woningstichting Brabantse Waard,
statutair gevestigd te Moerdijk,
eiseres, hierna te noemen ‘Brabantse Waard’,
gemachtigde: mr. J.M.G.A. Sengers, advocaat te Best,
1. [gedaagde 1],
wonende te [adres],
gedaagde sub 1, hierna te noemen ‘[gedaagde 1]’,
procederend in persoon,
2. [X] in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [gedaag[gedaagde 1], handelend onder de naam BuroRegado,
kantoorhoudende te (4702 HG) Roosendaal aan de Diepenbrocklaan 2,
gedaagde sub 2, hierna te noemen ‘[X]’,
procederend in persoon.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 14 februari 2012, met producties;
b. de aantekeningen van de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 23 februari 2012. Ter zitting waren aanwezig Woningstichting Brabantse Waard, vertegenwoordigd door haar woonconsulent mevrouw [Y], bijgestaan door mr. Sengers voornoemd, alsmede [gedaagde 1] in persoon en [X] in persoon.
2.1 Brabantse Waard vordert bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres], te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al het zijne en al de personen die zijdens hem in voormeld pand verblijven en dit pand ter vrije beschikking van Brabantse Waard te stellen;
II. [gedaagde 1] en [X] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
2.2 [gedaagde 1] en [X] voeren verweer.
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
a. [gedaagde 1] huurt met ingang van 19 juni 2006 van Brabantse Waard de woning gelegen aan de [adres]. Als gevolg van gemeentelijke straatnaamwijzigingen, die na het afsluiten van de huurovereenkomst hebben plaatsgevonden, is de woning thans gelegen aan de [adres];
b. [gedaagde 1] veroorzaakt vanaf begin 2010 (geluids)overlast waarover omwonenden herhaaldelijk bij Brabantse Waard hebben geklaagd;
c. Brabantse Waard heeft gesprekken gevoerd met [gedaagde 1] en heeft hem enkele brieven gezonden, waarbij [gedaagde 1] is gewezen op zijn verplichtingen als huurder. Hierbij is [gedaagde 1] er herhaaldelijk op gewezen dat Brabantse Waard genoodzaakt is om een juridische procedure te starten indien zij klachten blijft ontvangen over de ernstige overlast die door [gedaagde 1] wordt veroorzaakt en dat dit ertoe kan leiden dat hij de woning dient te verlaten;
d. [X] is de beschermingsbewindvoerder van [gedaagde 1].
3.2 Brabantse Waard grondt haar vordering op de tussen partijen gesloten huurovereen-komst en stelt dat [gedaagde 1] in ernstige mate tekortschiet in zijn verplichtingen als huurder. De aard van de overlast is volgens Brabantse Waard structureel en dusdanig, dat in redelijkheid niet van haar kan worden gevergd -met name gelet op de belangen van omwonenden- dat de huurovereenkomst met [gedaagde 1] in stand blijft. Brabantse Waard vordert vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure hierbij in kort geding de ontruiming van de woning.
3.3 [gedaagde 1] voert -kort samengevat- aan dat het met de overlast wel meevalt. Hij erkent wel overlast te hebben veroorzaakt, maar hij stelt bij een aantal van de aan hem verweten overlastgevallen niet betrokken te zijn. Tevens geeft hij aan dat zijn gedrag alleen tegen zijn bovenbuurvrouw is gericht, die hem ook pest. Hij realiseert zich dat andere buurtbewoners van zijn gedrag kunnen meegenieten. Hij wil graag een woning houden en hij zegt zich ook al enkele weken rustig te houden. Tevens verzekert hij in de toekomst geen overlast meer te zullen veroorzaken.
Bewindvoerder [X] geeft aan geen contact met [gedaagde 1] te hebben, maar via diverse instanties wel (af en toe) het een en ander te vernemen. Zij wist niet dat [gedaagde 1] deze procedure te wachten stond. Volgens [X] zal [gedaagde 1] binnen twee jaar schuldenvrij zijn hetgeen in dat opzicht getuigt van goed gedrag.
3.4 In deze procedure dient te worden beoordeeld of Brabantse Waard een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat de vordering van Brabantse Waard in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het -mede gelet op de belangen van partijen over en weer- gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
3.5 Voldoende aannemelijk is geworden dat Brabantse Waard spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Brabantse Waard heeft, gezien de gestelde langdurige en ernstige overlast die [gedaagde 1] berokkent, belang bij een snelle afhandeling van de vraag of haar vordering wordt toegewezen.
3.6 Ten aanzien van de vordering jegens bewindvoerder [X] zal Brabantse Waard -mede gelet op de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 14-02-2012 (LJN: BV6096)- niet ontvankelijk worden verklaard. Ingevolge artikel 1:441 lid 1 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder “bij de vervulling van zijn taak” de rechthebbende in en buiten rechte. Deze vertegenwoordigingsbevoegdheid geldt alleen met betrekking tot handelingen die de onder bewind staande goederen betreffen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Immers, de inzet van dit geding is niet het huurrecht als vermogensobject, maar het huurrecht als verbintenisrechtelijke relatie met de daaruit al dan niet voortvloeiende verplichting tot ontruiming. [gedaagde 1] kan dus voor zichzelf optreden in deze procedure.
3.7 [gedaagde 1] heeft ter zitting erkend overlast te veroorzaken. Ook heeft hij erkend dat andere buurtbewoners dan zijn buurvrouw, tegen wie zijn gedrag is gericht, kunnen meegenieten van de door hem veroorzaakte overlast. Er veronderstellenderwijze vanuit gaande dat een aantal overlast gevallen niet door [gedaagde 1] is veroorzaakt, zoals hij zelf aanvoert, dan nog is er sprake van een groot aantal gevallen waarin de overlast wel door hem is veroorzaakt. [gedaagde 1] heeft aangevoerd dat hij zelf ook zou worden gepest en dat anderen beginnen met het veroorzaken van overlast, wat bij hem een bepaald gedrag uitlokt. Dat hij zou worden gepest en dat anderen beginnen met het veroorzaken van overlast, is door hem echter niet concreet gemotiveerd onderbouwd en blijkt ook overigens nergens uit, zodat hieraan voorbij gegaan wordt. Uit de bij dagvaarding overgelegde producties blijkt dat de overlastmeldingen -die elkaar bevestigen- afkomstig zijn van een zestal adressen en dat de overlastperiode is aangevangen vanaf begin 2010 en derhalve al twee jaar voortduurt. Uit de door [gedaagde 1] niet concreet weersproken klachten blijkt, dat hij gedurende een langere periode ernstige en structurele overlast heeft veroorzaakt. Ondanks gesprekken met en brieven van Brabantse Waard en de waarschuwingen voor de gevolgen van zijn gedrag, heeft [gedaagde 1] volhardt in zijn gedrag. Het langdurig veroorzaken van overlast levert een tekortkoming op van [gedaagde 1] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst, die niet bijzonder van aard of gering van betekenis is. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zal het voorgaande in een bodemprocedure hoogst waarschijnlijk leiden tot een ontbinding van de huurovereenkomst en een veroordeling tot ontruiming. Gelet op de ernst van de door [gedaagde 1] erkende overlast, die ook niet meer ongedaan te maken is, is de kantonrechter van oordeel dat van Brabantse Waard niet verwacht mag worden dat zij de huur door [gedaagde 1] laat voortduren en een uitspraak in een bodemprocedure moet afwachten. Dat [gedaagde 1], zoals hij zelf aangeeft, al enkele weken geen overlast meer heeft veroorzaakt, laat het voorgaande onverlet. Hij is voordien voldoende gewaarschuwd wat de gevolgen zouden kunnen zijn van zijn gedrag, en de recente -door [gedaagde 1] gestelde en door Brabantse Waard betwiste- gedragswijziging lijkt louter ingegeven te zijn door de op handen zijnde en inmiddels aangespannen procedure. De kantonrechter veroordeelt [gedaagde 1] dan ook om zijn woning te verlaten en te ontruimen.
3.8 [gedaagde 1] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding.
4. De beslissing in kort geding
verklaart Brabantse Waard niet ontvankelijk in haar vordering jegens [X];
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres], te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al het zijne en al de personen die zijdens hem in voormeld pand verblijven en dit pand ter vrije beschikking van Brabantse Waard te stellen;
veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Brabantse Waard tot op heden begroot op een bedrag van € 606,64, daarin begrepen een bedrag van € 400,00 als salaris voor de gemachtigde van Brabantse Waard;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2012.