ECLI:NL:RBBRE:2012:BV7835

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
241754 / HA ZA 11-1441
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Römers
  • A. Visser
  • R. Raaijmaakers-Rottier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van dwangbevelen en rechtsgeldigheid van besluiten inzake last onder dwangsom door gemeente Zundert

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 7 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Recreatiepark Fort Oranje BV en de gemeente Zundert. Fort Oranje, exploitant van een camping en recreatiepark, had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door de gemeente was opgelegd. De gemeente had Fort Oranje een last opgelegd om te voldoen aan de Brandbeveiligingsverordening 2010, met de mogelijkheid van een dwangsom bij overtreding. Fort Oranje stelde dat de dwangbevelen onterecht waren en dat de gemeente misbruik maakte van haar bevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat de gemeente de dwangbevelen niet mocht uitvoeren totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State had beslist over de rechtsgeldigheid van de besluiten die aan de dwangbevelen ten grondslag lagen. De rechtbank concludeerde dat er een onevenredigheid bestond tussen het belang van de gemeente bij onmiddellijke executie en het belang van Fort Oranje om niet in een onomkeerbare situatie te geraken. De rechtbank schorste de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 23 augustus 2011 en stelde dat de gemeente geen verdere executiehandelingen mocht verrichten totdat er een uitspraak was gedaan in het hoger beroep. Tevens werd vastgesteld dat de besluiten van de gemeente formele rechtskracht hadden, maar dat de kosten die in rekening waren gebracht niet rechtmatig waren. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 241754 / HA ZA 11-1441
Vonnis van 7 maart 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RECREATIEPARK FORT ORANJE BV,
gevestigd te Rijsbergen,
eiseres in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. J.B. Maliepaard,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZUNDERT,
zetelend te Zundert,
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. B.J.P.G. Roozendaal.
Partijen zullen hierna Fort Oranje en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 januari 2012 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 januari 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. De zaak is door de enkelvoudige kamer verwezen naar een meervoudige kamer.
2. Het geschil
in het incident
2.1 Fort Oranje vordert als voorlopige voorziening op de voet van artikel 223 Rv de gemeente per onmiddellijk te verbieden met de dwangbevelen verdere executiehandelingen te verrichten, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. Voorafgaand aan en tijdens de comparitie in de hoofdzaak heeft de gemeente toegezegd op basis van de twee bestreden dwangbevelen geen verdere executiemaatregelen jegens Fort Oranje te nemen totdat vonnis in de hoofdzaak zal zijn gewezen.
2.3. Fort Oranje heeft hierop medegedeeld haar vordering in het incident in te trekken.
in de hoofdzaak
2.4. Fort Oranje vordert bij vonnis de bestreden dwangbevelen buiten effect te stellen, dan wel de gemeente te verbieden met de dwangbevelen verdere executiehandelingen te verrichten, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
2.5. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
in het incident
3.1. De vordering in het incident is door Fort Oranje met instemming van de gemeente ingetrokken. De rechtbank kwalificeert deze handelingen als een verzoek van beide partijen de procedure in het incident door te halen en zal dit verzoek honoreren.
in de hoofdzaak
3.2. Gelet op hun wederzijdse proceshouding staan tussen partijen de volgende feiten vast.
a. Fort Oranje exploiteert een camping en recreatiepark te Rijsbergen, gemeente Zundert. Bij besluit van 14 december 2010, verzonden op 17 december 2010, hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert (hierna eveneens te noemen: de gemeente) aan Fort Oranje een last onder dwangsom opgelegd teneinde de door haar geëxploiteerde inrichting te laten voldoen aan de Brandbeveiligingsverordening 2010, dan wel niet meer dan vijftig personen toe te laten tot de inrichting. In het besluit is onder andere het volgende medegedeeld:
“Wij hebben besloten de dwangsom vast te stellen op EURO 20.000,- per overtreding met een maximum van EURO 500.000,-. Geen dwangsom zal meer worden verbeurd boven het genoemde maximum. Deze geldbedragen kunnen wij, verhoogd met de op de invordering van de geldbedragen vallende kosten, bij dwangbevel invorderen.”
b. Bij besluit van 20 januari 2011 heeft de gemeente Fort Oranje een last onder dwangsom opgelegd teneinde binnen zes weken de op het recreatieterrein Fort Oranje aanwezige logiesverblijven niet langer te laten gebruiken ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten. Het besluit vermeldt onder andere het volgende:
“Wij hebben besloten de dwangsom vast te stellen op EURO 1.000,- per overtreding met een maximum van EURO 100.000,-. Volledigheidshalve merken wij op dat het laten gebruiken van meerdere logiesverblijven als even zovele overtredingen zullen worden beschouwd, hetgeen betekent dat voor ieder logiesverblijf afzonderlijk een dwangsom zal worden verbeurd. Geen dwangsom zal meer worden verbeurd boven het genoemde maximum. Deze geldbedragen kunnen wij, verhoogd met de op de invordering van de geldbedragen vallende kosten, bij dwangbevel invorderen.”
c. Bij controles heeft de gemeente diverse overtredingen van de opgelegde lasten geconstateerd en Fort Oranje medegedeeld dat dwangsommen zijn verbeurd. Zij heeft in verband hiermee aan Fort Oranje brieven, nota’s, invorderingsbesluiten en aanmaningen gestuurd, een en ander als volgt schematisch weergegeven:
tabel: Last onder dwangsom 14 december 2010; Brandbeveiligingsverordening 2010
tabel: Last onder dwangsom 20 januari 2011; huisvesting arbeidsmigranten
d. Tegen het besluit van 14 december 2010 heeft Fort Oranje op 19 januari 2011 bezwaar gemaakt. Tevens heeft Fort Oranje de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 4 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. Het bezwaar is bij besluit van de gemeente van 28 april 2011, verzonden op 2 mei 2011, ongegrond verklaard. Hiertegen heeft Fort Oranje op 24 mei 2011 beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 4 juli 2011 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BR0356. Tegen deze uitspraak heeft Fort Oranje op 9 augustus 2011 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In dit hoger beroep is nog geen uitspraak gedaan.
e. Tegen het besluit van 20 januari 2011 heeft Fort Oranje op 16 februari 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 juli 2011, verzonden op 13 juli 2011, heeft de gemeente het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft Fort Oranje geen beroep ingesteld.
f. Op 14 mei 2011 heeft Fort Oranje aan de gemeente een brief gestuurd, met als opschrift “Bezwaarschrift tegen constateringen vervallen dwangsommen”. Op 18 oktober 2011 is de gemeente door Fort Oranje in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dit bezwaarschrift. De gemeente heeft op deze brieven geen antwoord gezonden.
g. Op 23 augustus 2011 heeft de gemeente tegen Fort Oranje een dwangbevel uitgevaardigd tot betaling van een bedrag van EURO 500.000,- verhoogd met buitengerechtelijke kosten, executiekosten en wettelijke rente. Dit dwangbevel is op 6 september 2011 aan Fort Oranje betekend, met bevel om aan de deurwaarder te betalen: de hoofdsom van EURO 500.000,- vermeerderd met rente p.m., incassokosten van EURO 7.500,-, een bedrag van EURO 1.425,- wegens 19% BTW over de incassokosten, alsmede de kosten van het exploot van EURO 87,41.
h. Op 13 september 2011 heeft de gemeente tegen Fort Oranje een dwangbevel uitgevaardigd tot betaling van een bedrag van EURO 100.000,- verhoogd met buitengerechtelijke kosten, executiekosten en wettelijke rente. Dit dwangbevel is op 5 oktober 2011 aan Fort Oranje betekend, met bevel om aan de deurwaarder te betalen: de hoofdsom van EURO 100.000,- vermeerderd met rente p.m., incassokosten van EURO 1.500,-, een bedrag van EURO 285,- wegens 19% BTW over de incassokosten, alsmede de kosten van het exploot van EURO 87,41.
i. De gemeente heeft executoriaal beslag gelegd op diverse onroerende zaken die in eigendom toebehoren aan Fort Oranje.
3.3. Fort Oranje legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Het gaat om een executiegeschil in de zin van artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). De jurisprudentie gaat bij toepassing van artikel 438 Rv ervan uit, dat de executie plaatsvindt op basis van een door de rechter gewezen vonnis, zodat in beginsel een recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis bestaat. Op dit uitgangspunt wordt in de jurisprudentie slechts een uitzondering aanvaard als degene die het vonnis ten uitvoer legt misbruik maakt van zijn bevoegdheid hiertoe. Hiervan kan sprake zijn als het te executeren vonnis berust op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag, of als op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten tenuitvoerlegging een noodtoestand voor de schuldenaar zou doen ontstaan. Bij een dwangbevel is echter sprake van een geheel andere situatie. Het dwangbevel is uitgevaardigd en wordt ten uitvoer gelegd op basis van niet door de rechter getoetste feiten en waarnemingen. De genoemde jurisprudentie is daarom in een executiegeschil tegen een dwangbevel niet van toepassing. De door de gemeente gestelde feiten zullen in zodanig executiegeschil integraal getoetst moeten worden.
Volgens Fort Oranje liggen aan de uitgevaardigde dwangbevelen invorderingsbesluiten ten grondslag die geen formele rechtskracht hebben. De gemeente stelt ten onrechte dat de [hierboven in de schema’s genoemde] brieven waarin wordt medegedeeld dat dwangsommen zijn verbeurd geen invorderingsbesluiten zijn. Hiertegen is bezwaar gemaakt waarop nog niet is beslist. De bestuursrechter zal zich hierover nog moeten uitspreken. Er is daarom geen sprake van formele rechtskracht van de invorderingsbesluiten die aan de dwangbevelen ten grondslag liggen. Daarbij komt dat over het besluit van 14 december 2010 een hoger beroepsprocedure loopt bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er is een reële kans dat in hoger beroep dit primaire besluit wordt vernietigd. Uit een uitspraak van de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van deze rechtbank van 5 oktober 2011 volgt dat het primaire besluit van 14 december 2010 onzorgvuldig tot stand is gekomen, nu sinds 2009 door de brandweer geen onderzoek is gedaan naar de brandveiligheidssituatie op de camping. Uit de brief van een onafhankelijk adviesbureau blijkt dat de gemeente in verband met de voldoening aan de brandveiligheidseisen onredelijke eisen heeft gesteld. De constateringen van overtredingen zijn onjuist vastgesteld.
Het doorzetten van de executie zal volgens Fort Oranje voor haar onomkeerbare gevolgen hebben, omdat de volgende stap de executoriale verkoop van de aan Fort Oranje toebehorende onroerende zaken zal zijn.
Fort Oranje stelt voorts dat de gemeente ten onrechte buitengerechtelijke incassokosten in rekening heeft gebracht.
De ontvankelijkheid
3.4. De gemeente heeft zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld, dat Fort Oranje in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De reden is dat alle stellingen die Fort Oranje in de dagvaarding inneemt ter onderbouwing van haar vordering, in de bestuursrechtelijke procedure zijn of hadden kunnen worden aangevoerd. Fort Oranje vraagt ten onrechte in deze civiele procedure een oordeel over de rechtmatigheid van de last onder dwangsom en de invorderingsbeschikkingen. Een dergelijke toets komt volgens de gemeente aan de burgerlijke rechter niet toe.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Onderscheid moet worden gemaakt tussen hetgeen Fort Oranje vordert – zie overweging 2.4 – en de gronden die zij aanvoert om toewijzing van die vordering te bewerkstelligen. Fort Oranje zou in haar vordering niet ontvankelijk zijn als er voor de door haar ingestelde vordering een bijzondere (bestuursrechtelijke) rechtsgang beschikbaar zou zijn. Zoals ook blijkt uit artikel 4:123 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat niet het geval. De conclusie is dat Fort Oranje ontvankelijk is in haar vordering.
Toetsingskader
3.5. In deze zaak is sprake van twee dwangbevelen die zijn uitgevaardigd na besluiten van de gemeente. Anders dan Fort Oranje stelt, is in dit executiegeschil geen plaats voor een integrale toetsing van feiten. Ook in een executiegeschil moet rekening worden gehouden met het beginsel van de formele rechtskracht. De taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter brengt met zich, dat moet worden uitgegaan van de geldigheid van een besluit van een bestuursorgaan, als daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze rechtsgang hetzij niet is gebruikt, hetzij niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid (HR 17 december 1999, LJN: ZC3059; Groningen / Raatgever). In zijn arresten van 16 mei 1986 (LJN: AC9347; Heesch / Van de Akker) en 9 september 2005 (LJN: AT7774; Kuijpers / Valkenswaard) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de leer van de formele rechtskracht in zeer klemmende gevallen uitzondering kan lijden. Bij het aanvaarden van zulke uitzonderingen moet terughoudendheid worden betracht, gezien de zwaarwegende belangen die door dit beginsel worden gediend.
3.6. Voor zover besluiten nog geen formele rechtskracht hebben maar wel reeds door de bestuursrechter in eerste aanleg zijn getoetst, brengt de hiervoor genoemde taakverdeling met zich dat de burgerlijke rechter zijn oordeel over de rechtmatigheid van de besluiten in beginsel moet afstemmen op het oordeel van de bestuursrechter.
3.7. Als op grond van de voorgaande regels de besluiten rechtmatig moeten worden geacht of voorlopig van de rechtmatigheid moet worden uitgegaan, betekent dat nog niet dat executie van het dwangbevel reeds hierom toelaatbaar is. Het uitvaardigen van een dwangbevel is onderworpen aan formaliteiten die in acht genomen moeten worden. Ook kosten die bij (de betekening van) het dwangbevel worden gevorderd kunnen worden getoetst. Bij dit alles moet worden bedacht dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechtmatig dwangbevel onder omstandigheden kan worden misbruikt (artikel 3:13 BW).
Dwangbevel van 23 augustus 2011 (Brandbeveiligingsverordening)
3.8. Aan het dwangbevel van 23 augustus 2011 liggen ten grondslag het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom van 14 december 2010, alsmede de invorderingsbesluiten van 4 mei 2011, 11 mei 2011, 17 mei 2011, 23 mei 2011 en 7 juli 2011. Zowel het besluit van 14 december 2010 als de invorderingsbesluiten van 4 mei 2011, 11 mei 2011 en 17 mei 2011 zijn door de rechtbank, sector bestuursrecht, in beroep getoetst. De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze besluiten hebben nog geen formele rechtskracht omdat tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Niettemin dient de burgerlijke rechter zijn oordeel over de rechtmatigheid van de door de bestuursrechter in eerste aanleg getoetste besluiten hierop af te stemmen. De besluiten van 14 december 2010, 4 mei 2011, 11 mei 2011 en 17 mei 2011 zijn niet vernietigd, zodat vooralsnog van de rechtmatigheid van die besluiten moet worden uitgegaan. Nu de inhoud van de besluiten is getoetst door de bestuursrechter, gaat de rechtbank voorbij aan de stellingen van Fort Oranje die in de bestuursrechtelijke procedure naar voren zijn gebracht of daar ingebracht hadden kunnen worden. Weliswaar heeft de bestuursrechter nog geen oordeel gegeven over de besluiten van 23 mei 2011 en 7 juli 2011, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om deze besluiten niet rechtmatig te achten nu zij naar aard en strekking overeenkomen met de genoemde, vooralsnog rechtmatig te achten, besluiten. Omdat vooralsnog van de rechtmatigheid van de besluiten moet worden uitgegaan, is in zoverre sprake van een rechtmatig uitgevaardigd dwangbevel.
3.9. De rechtbank is echter van oordeel dat het dwangbevel geen effect sorteert ten aanzien van de in het exploot van betekening opgenomen posten incassokosten en de BTW hierover. Ingevolge artikel 4:120 lid 2 Awb worden de buitengerechtelijke kosten berekend met toepassing van bij algemene maatregel van bestuur (amvb) vast te stellen tarieven. Deze amvb is het Besluit buitengerechtelijke kosten (Stb. 2009, 268). Ingevolge artikel 1 van het Besluit buitengerechtelijke kosten kunnen deze kosten in rekening worden gebracht voor zover zij redelijk zijn. Volgens de Nota van toelichting gaat het hierbij om de kosten die voortvloeien uit het voeren van herinneringstelefoontjes, het treffen en administreren van een betalingsregeling en het informeren daarover aan belanghebbenden. Voor de beoordeling van de vraag of buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn zoekt de rechtbank aansluiting bij de aanbevelingen van het rapport ‘Voorwerk II’. De partij die aanspraak maakt op buitengerechtelijke kosten dient in de eerste plaats voldoende gemotiveerd te stellen dat zij dergelijke werkzaamheden heeft verricht. De gemeente heeft dit niet gedaan. Dit onderdeel van het dwangbevel moet buiten effect worden gesteld. Hetzelfde geldt voor de in rekening gebrachte BTW over de incassokosten.
3.10. Fort Oranje heeft gesteld dat de brieven waarin de gemeente mededeelt dat dwangsommen zijn verbeurd, moeten worden aangemerkt als invorderingsbesluiten. De executie van het dwangbevel moet volgens Fort Oranje worden geschorst totdat deze besluiten formele rechtskracht hebben verkregen.
Dit standpunt moet echter worden verworpen, omdat de bestuursrechter in overweging 2.5.2 van zijn uitspraak heeft overwogen dat deze brieven niet als besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb kunnen worden aangemerkt. De burgerlijke rechter heeft zich naar dat oordeel te richten.
3.11. Fort Oranje stelt dat de gemeente de tenuitvoerlegging van het dwangbevel moet schorsen totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
De advocaat van de gemeente heeft bij gelegenheid van de comparitie desgevraagd medegedeeld dat hij niet weet of de gemeente bereid is de tenuitvoerlegging van het dwangbevel te schorsen totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep uitspraak heeft gedaan over de besluiten van 14 december 2010 en alle daarmee verband houdende invorderingsbesluiten. Anders gezegd blijkt niet dat de gemeente zich bereid heeft verklaard de verdere tenuitvoerlegging van het dwangbevel te staken totdat de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak heeft gedaan. Er moet daarom worden uitgegaan van de situatie dat de gemeente de executie hangende het hoger beroep wenst door te zetten.
De gemeente heeft geen feiten gesteld waaruit blijkt dat het voor haar bezwaarlijk is de uitspraak op het hoger beroep af te wachten. Zij stelt slechts dat betaling logisch zal moeten volgen op de invorderingsbesluiten en het uitgevaardigde dwangbevel. Fort Oranje heeft gemotiveerd gesteld dat executie hangende het hoger beroep voor haar onomkeerbare gevolgen zal hebben. Het gaat om een aanzienlijke vordering van de gemeente. Nu de gemeente door middel van de gelegde beslagen voldoende zekerheid heeft voor de voldoening van haar vordering en een executie hangende het hoger beroep voor Fort Oranje tot onomkeerbare gevolgen zou leiden, is sprake van een onevenredigheid tussen het belang van de gemeente bij onmiddellijke executie en het belang van Fort Oranje om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep niet te worden geschaad door een onomkeerbare situatie. Volgens artikel 3:13 lid 2 BW kan de gemeente onder die omstandigheden naar redelijkheid niet tot uitoefening van haar executiebevoegdheid overgaan en is sprake van misbruik van die bevoegdheid. De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 23 augustus 2011 daarom schorsen totdat de Afdeling bestuursrechtspraak in hoger beroep uitspraak heeft gedaan over de besluiten die aan dit dwangbevel ten grondslag liggen.
3.12. De conclusie van het voorgaande is dat het dwangbevel van 23 augustus 2011 deels buiten effect moet worden gesteld en voor het niet buiten effect gestelde deel moet worden geschorst totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in het door Fort Oranje ingestelde hoger beroep uitspraak heeft gedaan.
Dwangbevel van 13 september 2011 (huisvesting arbeidsmigranten)
3.13. Aan het dwangbevel van 13 september 2011 liggen ten grondslag het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom van 20 januari 2011 en de invorderingsbesluiten van 4 mei 2011, 11 mei 2011, 23 mei 2011 en 7 juli 2011.
Tegen het besluit van 20 januari 2011 heeft Fort Oranje op 16 februari 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 juli 2011 heeft de gemeente het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft Fort Oranje geen beroep ingesteld. Het besluit van 20 januari 2011 heeft daarmee formele rechtskracht verkregen. Hetzelfde geldt voor de overige besluiten, waartegen geen bezwaar is gemaakt. Nu de besluiten formele rechtskracht hebben gekregen, moet de burgerlijke rechter van de rechtmatigheid van die besluiten uitgaan. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de inhoudelijke bezwaren van Fort Oranje tegen deze besluiten. Fort Oranje had die bezwaren in een bestuursrechtelijke procedure naar voren kunnen en moeten brengen. Er zijn geen klemmende redenen om hierover anders te oordelen.
3.14. Voor zover Fort Oranje ook hier stelt dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de brieven waarin de gemeente mededeelt dat dwangsommen zijn verbeurd, dat deze brieven nog geen formele rechtskracht bezitten en hierin aanleiding moet worden gezien de executie te schorsen, wordt dit betoog verworpen. De rechtbank verwijst naar overweging 3.10 die hier op overeenkomstige wijze van toepassing is.
3.15. Nu sprake is van rechtmatige besluiten moet in zoverre worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het uitgevaardigde dwangbevel.
3.16. De rechtbank zal echter het dwangbevel buiten effect stellen voor zover buitengerechtelijke kosten met BTW worden gevorderd. Ter motivering hiervan verwijst de rechtbank naar overweging 3.9.
3.17. Anders dan bij het dwangbevel van 23 augustus 2011 is er geen aanleiding om de tenuitvoerlegging van het niet buiten effect gestelde deel van het dwangbevel van 13 september 2011 te schorsen. De aan het dwangbevel ten grondslag liggende besluiten hebben formele rechtskracht. De in overweging 3.11 genoemde redenen voor schorsing van het dwangbevel doen zich hier niet voor.
3.18. De conclusie is dat het dwangbevel met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten en de daarover gevorderde BTW buiten effect zal worden gesteld. Er bestaat geen aanleiding de tenuitvoerlegging van het niet buiten effect gestelde deel te schorsen.
3.19. Nu beide partijen deels in het gelijk, deels in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten aldus gecompenseerd, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. haalt de procedure door;
in de hoofdzaak
4.2. stelt buiten effect dát deel van het dwangbevel van 23 augustus 2011 dat betrekking heeft op buitengerechtelijke kosten (EURO 7.500,-) en de daarover gevorderde BTW (EURO 1.425,-);
4.3. schorst de tenuitvoerlegging van het niet buiten effect gestelde deel van het dwangbevel van 23 augustus 2011 totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft beslist op het door Fort Oranje ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van deze rechtbank van 4 juli 2011 (procedurenummer 11/2876 Gemwt);
4.4. verbiedt de gemeente verdere executiehandelingen te verrichten ten aanzien van het dwangbevel van 23 augustus 2011 totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft beslist als hiervoor onder 4.3 genoemd;
4.5. stelt buiten effect dát deel van het dwangbevel van 13 september 2011 dat betrekking heeft op buitengerechtelijke kosten (EURO 1.500,-) en de daarover gevorderde BTW (EURO 285,-);
4.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.8. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Römers, Visser en Raaijmaakers-Rottier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2012.