ECLI:NL:RBBRE:2011:BW4451

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4086
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenvergoeding bij WOZ-waarde geschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Aalburg. Het betreft een beroep tegen een besluit van de heffingsambtenaar van 21 juni 2011, waarin een kostenvergoeding van € 81,75 werd toegekend aan de belanghebbende voor de gemaakte kosten in bezwaar tegen de waardering van een onroerende zaak, vastgesteld op 1 januari 2010. De belanghebbende heeft beroep ingesteld, omdat hij van mening was dat de toegepaste wegingsfactor van 0,25 voor de kostenvergoeding niet terecht was en dat deze op 1 diende te worden vastgesteld.

Tijdens de zitting op 9 december 2011 in 's-Hertogenbosch, waar de gemachtigde van de belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar aanwezig waren, is het beroep behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak als gemiddeld moet worden aangemerkt, en dat de wegingsfactor van 1 van toepassing is. Dit leidde tot een nieuwe berekening van de kostenvergoeding, die nu op € 654,75 uitkomt voor zowel de bezwaar- als beroepsfase.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de heffingsambtenaar vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, die is vastgesteld op € 164. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na de verzenddatum.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/4086
Uitspraakdatum: 23 december 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Aalburg,
de heffingsambtenaar.
Het bestreden besluit
Het besluit van de heffingsambtenaar van 21 juni 2011 inzake het verzoek van belanghebbende tot het vergoeden van kosten in het bezwaar tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de onroerende zaak] is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken naar de waardepeildatum 1 januari 2010.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2011 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [adviesbureau], en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigden].
De zaken met de procedurenummers 11/4086, 11/4087, 11/4088 en 11/4089 zijn daar tegelijk behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van de heffingsambtenaar inzake de kosten van het bezwaar;
-veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 164.
2.Gronden
2.1.De heffingsambtenaar heeft bij de uitspraak op bezwaar van 21 juni 2011 ter zake van de kosten die belanghebbende heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, een vergoeding toegekend van € 81,75 (1,5 * € 218 voor het indienen van een bezwaarschrift waarbij er sprake is van vier samenhangende zaken met een wegingsfactor van 0,25). Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is door de rechtbank per fax ontvangen op 2 augustus 2011 en is dus tijdig.
2.2.In geschil is de hoogte van de toegekende kostenvergoeding. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of terecht de wegingsfactor van 0,25 is toegepast. De heffingsambtenaar vindt van wel, belanghebbende stelt zich daarentegen op het standpunt dat de wegingsfactor op 1 dient te worden vastgesteld.
2.4.Het bezwaarschrift is door de gemachtigde van belanghebbende opgesteld en ingediend. Bij het besluit inzake de kostenvergoeding heeft de heffingsambtenaar de in het bezwaarschrift van belanghebbende aan de orde gestelde problematiek als ‘zeer licht’ aangemerkt.
2.5.Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat een zaak als ‘gemiddeld’ moet worden aangemerkt. In het onderhavige geval betreft het een bezwaarprocedure waarbij belanghebbende de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde bestrijdt. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij contact heeft opgenomen met een externe taxateur en dat hij laatstgenoemde een zogenoemde quick-scan heeft laten uitvoeren met betrekking tot de bestreden WOZ-waarde. Tevens heeft diezelfde taxateur het concept van de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. Op grond van de bevindingen van de taxateur heeft de gemachtigde eerst een bezwaarschrift ingediend en is hij later akkoord gegaan met de door de heffingsambtenaar in de concept-uitspraak voorgestelde waarde. De kosten van de taxateur zijn door de gemachtigde niet apart in rekening gebracht bij belanghebbende. De rechtbank acht de verklaring van de gemachtigde geloofwaardig en is van oordeel dat, gelet hierop, het hier een gemiddelde zaak betreft, waarvoor een wegingsfactor gehanteerd dient te worden van 1. Dat het bezwaar van belanghebbende summier is gemotiveerd en dat het bezwaarschrift uit standaard tekstblokken bestaat doet hieraan niet af. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding te laag heeft vastgesteld.
2.6.Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen dient de heffingsambtenaar met betrekking tot de bezwaarfase € 327 (1,5 * € 218) aan belanghebbende te vergoeden.
2.7.Nu het beroep gegrond is vindt de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 327,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 437, een factor 1,5 wegens vier samenhangende zaken en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak ). De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25 nu in beroep slechts de hoogte van de kostenvergoeding in geding is. Het totaal van de door de heffingsambtenaar te vergoeden proceskosten, over zowel de bezwaar- als beroepsfase, komt dan uit op € 654,75. De rechtbank beschouwt de zaken met procedurenummers 11/4086, 11/4087, 11/4088 en 11/4089 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit en zal in ieder der zaken een proceskostenvergoeding van ¼ maal € 654,75 = € 164 toekennen.
2.8.Gelet op al het vorenoverwogene veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 164 (waarvan reeds vergoed een bedrag van € 81,75/4 = € 20,44).
Deze uitspraak is gedaan op 23 december 2011 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 3 januari 2012.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.