ECLI:NL:RBBRE:2011:BU8661

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
243372 HA RK 11/260
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak door rechtbank Breda

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 15 december 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdachte, hierna verzoeker, tegen mr. G.M.J. Kok, lid van de meervoudige kamer in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat mr. Kok tijdens de zitting van 3 november 2011 de indruk had gewekt niet onpartijdig te zijn. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. P.J.A. van der Laar, voerde aan dat mr. Kok zich tijdens de zitting op een manier had gedragen die de schijn van vooringenomenheid wekte. Dit betrof onder andere het overnemen van het initiatief van de jongste rechter, haar stemverheffing en het slaan op tafel, wat verzoeker als intimiderend ervoer.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van de vaste jurisprudentie, waarbij een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank oordeelde dat mr. Kok tijdens de zitting kritische vragen stelde in het kader van de waarheidsvinding en dat haar gedrag niet ongebruikelijk was voor een meervoudige kamer. De rechtbank concludeerde dat verzoeker de regels van fatsoen en beleefdheid had overtreden door mr. Kok niet te laten uitpraten.

De rechtbank vond dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar konden brengen. Het wrakingsverzoek werd derhalve afgewezen, en de behandeling van de strafzaak met de bijbehorende parketnummers zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer
Zaaknummer: 243372 HA RK 11/260
Beslissing op het verzoek tot wraking ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering.
[verdachte],
hierna te noemen verzoeker,
raadsman mr. P.J.A. van der Laar
Namens verzoeker is door zijn raadsman een verzoek gedaan tot wraking van mr. G.M.J. Kok, in haar hoedanigheid van lid van de meervoudige kamer in de strafzaak onder parketnummers 02/666200-10 en 02/800528-10.
1. Procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 3 november 2011;
- het aanvullend wrakingsverzoek van 21 november 2011; en
- de behandeling van dit verzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 5 december 2011, waarbij zijn verschenen verzoeker, zijn raadsman, mr. Kok en mr. L.L. van Delft (officier van justitie).
2. Standpunt verzoeker
De raadsman van verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat mr. Kok tijdens de zitting van 3 november 2011 de indruk heeft gewekt niet onpartijdig te zijn. Verzoeker deed een beroep op noodweer, waarna mr. Kok plotseling het initiatief van de jongste rechter overnam. Mr. Kok confronteerde verzoeker ermee dat het slachtoffer bepaalde verwondingen had. Verzoeker heeft aangegeven dat deze wellicht door het dichtgooien van de deur waren ontstaan. Mr. Kok heeft verzoeker vervolgens zijn verklaring bij de politie voorgehouden. Verzoeker heeft daarop aangegeven dat hij zich door niemand hoeft te laten slaan. Hierop heeft mr. Kok plotseling boos gereageerd. Zij sprak met een aanzienlijke stemverheffing en sloeg op tafel. Zij meldde dat verzoeker en zijn raadsman hun mond moesten houden.
Door het overnemen van het initiatief van de jongste rechter, haar houding, haar gelaatsuitdrukking, het slaan op de tafel, de stemverheffing en haar uitlatingen wekte mr. Kok de indruk niet onpartijdig te zijn. Uit de reactie van mr. Kok bleek dat zij vond dat verzoeker onzin uitkraamde en dat er van noodweer geen sprake kon zijn. Verzoeker heeft het gevoel gekregen reeds veroordeeld te zijn. Als een dergelijk gevoel post vat dient een wrakingsverzoek te worden gehonoreerd. Subsidiair heeft verzoeker aangevoerd dat hij geen vertrouwen meer heeft in een onpartijdige rechtsgang. De schijn van vooringenomenheid moet te allen tijde worden voorkomen.
3. Standpunt gewraakte rechter
Mr. Kok berust niet in het verzoek tot haar wraking. Mr. Kok heeft aangegeven dat zij tijdens de zitting een schijnbare tegenstelling zag in hetgeen verzoeker ter zitting verklaarde en hetgeen hij eerder tegenover de politie had verklaard. Zij heeft het initiatief tijdens de zitting van haar collega overgenomen om verzoeker hiermee te confronteren. Een dergelijk overnemen is niet ongebruikelijk tijdens meervoudige kamer-zittingen. Omdat verzoeker geen antwoord gaf op haar vraag, heeft zij de vraag herhaald. Aangezien verzoeker haar meermalen interrumpeerde, heeft zij geagiteerd gereageerd. Verzoeker overtrad de elementaire regels van beleefdheid. Omdat haar interventie geen resultaat had, heeft zij verzoeker ferm en duidelijk toegesproken. Dat was met stemverheffing en zij heeft daarbij met haar hand op tafel geslagen. Volgens mr. Kok was dit niet disproportioneel. Zij wilde dat verzoeker antwoord gaf op haar vraag. Daarom heeft zij ook het verzoek van verzoekers raadsman om te mogen interrumperen afgewezen. Nadat verzoeker aangaf niet te willen antwoorden, heeft zij aangegeven dat dat kan en het woord teruggegeven aan de voorzitter.
Volgens mr. Kok is vooringenomenheid niet uit haar optreden ter zitting af te leiden. Haar reactie zag puur op de orde tijdens de zitting. Er waren door haar collega en verzoekers raadsman reeds interventies gedaan. Haar reactie was niet disproportioneel. Zij heeft niet inhoudelijk gereageerd. De conclusie dat zij niet meer onpartijdig en niet meer onafhankelijk tegenover verzoeker staat kan niet worden gevolgd, aldus mr. Kok.
4. Overwegingen
Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient volgens vaste jurisprudentie voorop gesteld te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een betrokkene een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de betrokkene dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt dat het de taak van de rechter is om tijdens het onderzoek ter zitting - onder meer aan de hand van stukken uit het dossier - kritische vragen te stellen in het kader van de waarheidsvinding. Het behoort tevens tot de taak van de rechter de verklaring van de verdachte ter zitting af te zetten tegen de overige bevindingen uit het onderzoek. De inhoud van de door mr. Kok gestelde vragen en het herhalen van die vragen kunnen dan ook geen grond voor wraking opleveren.
De rechtbank overweegt verder dat verzoeker heeft erkend dat hij mr. Kok niet heeft laten uitpraten, ook niet nadat zij hem daartoe had verzocht. Voor de rechtbank staat vast dat verzoeker hiermee de (ongeschreven) regels van fatsoen en beleefdheid heeft overtreden. Deze regels zijn er om een gesprek in het algemeen mogelijk te maken en zij dienen zeker tijdens een rechtszitting te worden gerespecteerd. Het is tijdens een meervoudige kamer-zitting aan de rechter om de orde te bewaken. De rechtbank overweegt dat mr. Kok heeft getracht de orde te bewaken door met haar hand op tafel te slaan en zodoende de aandacht van verzoeker te krijgen en door verzoeker op directe en minder omfloerste wijze aan te spreken op zijn gedrag.
De rechtbank kan zich voorstellen dat verzoeker zich door de directe toonzetting, haar stemverheffing en de klap op de tafel aangesproken voelde. Verzoeker voelde zich naar eigen zeggen als een hond behandeld. Dat subjectieve gevoel betekent naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat dit een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat mr. Kok jegens verzoeker vooringenomen is. De rechtbank overweegt hierbij dat de handelwijze van mr. Kok ziet op het gedrag van verzoeker tijdens de zitting. Verder acht de rechtbank van belang dat niet valt op te maken dat mr. Kok zich een definitief oordeel heeft gevormd. De bij verzoeker bestaande vrees dat mr. Kok vooringenomen is, acht de rechtbank niet objectief gerechtvaardigd.
Overigens ziet de rechtbank evenmin feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Het namens verzoeker gedane verzoek tot wraking wordt derhalve afgewezen
5. Beslissing
De rechtbank:
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummers 02/666200-10 en 02/800528-10 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegegeven door mrs. T. Peters, J.H.M. van Oijen en A.D. Scheffers, rechters, en uitgesproken in het openbaar door mr. Peters, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.W. Vonk als griffier, op 15 december 2011.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.