ECLI:NL:RBBRE:2011:BU8087

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800580-11, 800611-11, 001246-10
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Alferink
  • A. van Kralingen
  • J. Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en poging tot moord met voorbedachte raad

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 12 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en poging tot moord. De verdachte heeft op 28 mei 2011 opzettelijk brand gesticht aan een houten huis in Tilburg, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. Een week later, op 4 juni 2011, heeft de verdachte zijn vriendin, die hij met een verrassing naar boven had gelokt, driemaal met een zware ijzeren halter op het hoofd geslagen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden. De verdachte werd licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in de weg stond aan de aanwezigheid van voorbedachte raad. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, die ernstige verwondingen en psychische klachten had opgelopen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800580-11, 800611-11, 001246-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught,
raadsvrouw mr. R.A.H. Vullings, advocaat te Tilburg.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 november 2011, waarbij de officier van justitie, mr. C.M. Breman-Nagtegaal, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met parketnummer
001246-10 en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 800580-11: brand heeft gesticht, terwijl daarvan gevaar voor goederen te duchten is;
parketnummer 800611-11: heeft geprobeerd [slachtoffer] – al dan niet met voorbedachte raad – te doden.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting (parketnummer 800580-11) baseert de officier van justitie zich op het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 28 mei 2011 en de verklaring van de getuige [getuige 1].
Met betrekking tot de ten laste gelegde poging moord (parketnummer 800611-11) heeft de officier van justitie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Er was een goede relatie tussen verdachte en het slachtoffer. Zo goed zelfs, dat toen er door verdachte over een verrassing werd gesproken, het slachtoffer dacht dat zij een huwelijksaanzoek zou krijgen. Verdachte had echter een andere verrassing. De halter waarmee hij heeft geslagen, had een lengte van 35 cm, een doorsnee van 2,5 cm en een gewicht van 1800 gram. Uit de medische verklaring en de verklaring van het slachtoffer blijkt dat verdachte minstens drie keer heeft geslagen. Er is sprake van twee verwondingen op het achterhoofd en een verwonding aan het jukbeen. Het slachtoffer wist de slag nog af te weren, waardoor haar duimnagel is bebloed en afgescheurd. Het slachtoffer was erg bang. Verdachte is gestopt toen het slachtoffer reageerde. Verdachte had haar wel dood kunnen slaan. Gelet op het geheel van het voorval en het verhaal over de verrassing is er sprake van een poging tot moord. Verdachte heeft immers tot drie keer toe geslagen en heeft het slachtoffer van tevoren naar boven gehaald.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de ten laste gelegde brandstichting (parketnummer 800580-11) heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Met betrekking tot de ten laste gelegde poging moord (parketnummer 800611-11) is de verdediging van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het handelen met voorbedachte raad en evenmin van opzet of voorwaardelijk opzet. De verdediging verzoekt daarom vrijspraak en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.
Uit het over verdachte uitgebrachte rapport van de psychiater [naam deskundige] blijkt dat de mentale toestand van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde gedrag trekken heeft van depersonalisatie. Verdachte werd door een gevoel van vreemdheid en onwezenlijkheid bevangen, waaruit hij als het ware ontwaakte toen hij werd geconfronteerd met de gevolgen en de reactie van zijn slachtoffer. In het rapport van de psycholoog [naam deskundige] wordt gesteld dat verdachte door de stressvolle omstandigheden en de toenemende druk van het slachtoffer waarschijnlijk is getroffen door acute stress. Verdachte was niet in staat om adequate maatregelen te treffen om de relatie te beëindigen.
Op basis van deze rapporten kan er geen sprake zijn van voorbedachte raad. Verdachte had geen tijd en gelegenheid om zijn daden te overdenken.
Bovendien had verdachte, zoals uit zijn verklaringen blijkt, geen opzet op de dood van het slachtoffer. Ook voorwaardelijk opzet kan niet bewezen worden. Dat er door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans was op het overlijden van het slachtoffer is aannemelijk. De vraag is echter of verdachte heeft beseft dat deze kans aannemelijk was en of hij in staat was deze kans te aanvaarden. Daarvan kan op grond van de rapporten van de psychiater en de psycholoog geen sprake zijn.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 800580-11:
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politie ;
- de verklaring van getuige [getuige 1] .
Parketnummer 800611-11 :
Wat is er gebeurd?
Op 4 juni 2011, omstreeks 15.41 uur, kwam er bij de meldkamer van de politie Midden- en West-Brabant een melding binnen dat op de [adres] de bewoonster van dat pand door haar man met een ijzeren pijp op het hoofd zou zijn geslagen . Verbalisanten treffen het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer], aan met een flinke hoofdwond en een grote hoeveelheid bloed in haar haar.
Het slachtoffer (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van poging tot doodslag/moord.
Aangeefster heeft verklaard zij die dag met haar vriend, verdachte, samen thuis was. Omstreeks 14.00 uur zei verdachte dat er werd aangebeld en vroeg haar in de keuken te wachten. Aangeefster hoorde dat verdachte naar boven liep. Even later kwam verdachte weer naar beneden en zei tegen aangeefster dat hij als verrassing een vroeg verjaardagscadeau voor haar had. Aangeefster zou de volgende dag jarig zijn. Verdachte zei tegen aangeefster dat hij een Perzische poes voor haar had gekocht, hoog op zijn poten en met de naam Cleo. Van verdachte moest aangeefster vervolgens tien minuten wachten, omdat de poes nog even zou moeten wennen. Verdachte en aangeefster zijn vervolgens samen naar de zolder gegaan. Verdachte wilde dat aangeefster op het bed in hun slaapkamer ging zitten en een blinddoek omdeed. Nadat aangeefster de blinddoek, bestaande uit een sjaal, om had geknoopt, hoorde aangeefster dat verdachte ergens naar toe liep en zij vermoedde dat hij de poes haalde. Plotseling voelde aangeefster tweemaal een harde klap op de linker achterzijde van haar hoofd. Aangeefster is op de grond terecht gekomen en zag dat verdachte een ijzeren staaf in zijn handen hield. Vervolgens heeft verdachte aangeefster nog een keer geslagen. Ondanks dat zij de slag deels kon afweren met haar linker hand, waardoor haar duimnagel is gespleten, werd zij vol op de linker zijkant van haar gezicht geraakt. Aangeefster hoorde verdachte zeggen: “Ik moet dood, dus jij gaat mee, dan gaan we samen”. Verdachte zei toen tegen aangeefster dat de verwonding niet zo erg was en dat zij moest wachten met 112 te bellen, omdat hij de kans wilde krijgen om weg te komen om zelfmoord te kunnen plegen. Verdachte ging toen naar beneden. Aangeefster heeft verklaard dat zij ook naar beneden is gegaan, omdat zij niet alleen boven durfde te blijven. Verdachte was nog in de woning en zij hebben nog even gepraat. Vervolgens is verdachte weggegaan op de fiets. Aangeefster is naar haar broer gegaan die tegenover haar woont en is vervolgens met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de relatie met aangeefster wilde beëindigen. Verdachte dacht dat aangeefster dat zou doen als hij haar een klap zou geven. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij aangeefster heeft laten wachten in de keuken, dat hij haar mee naar boven heeft genomen met het verhaal over de verrassing in de vorm van de Perzische poes en dat hij haar een blinddoek om heeft laten knopen. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster slechts één keer met een halter heeft geslagen op de zijkant van haar hoofd.
In de medische verklaring van de kaakchirurg [naam deskundige] wordt vermeld dat het bij aangeefster waargenomen letsel bestaat uit twee hoofdverwondingen binnen de behaarde hoofdhuid links op de schedel en een zwelling met bloeduitstorting over de linker jukboog. Uit deze medische verklaring, waaruit blijkt dat er sprake was van drie verwondingen, en uit de aangifte leidt de rechtbank af dat verdachte aangeefster drie keer heeft geslagen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster meermalen met een ijzeren staaf tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen.
Opzet op de dood?
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte, gelet op zijn psychische gesteldheid ten tijde van het plegen van het feit, geen opzet of voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad, omdat hij zich niet bewust was van de aanmerkelijke kans op de dood en deze dus niet bewust heeft kunnen aanvaarden. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Eventuele verminderde toerekeningsvatbaarheid staat niet in de weg aan het aanwezig achten van (voorwaardelijk) opzet, aangezien er bij verdachte – gelet op de uitgebrachte rapportages – geen sprake is van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat verdachte geen enkel inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft gehad. De psychiater [naam deskundige] heeft in zijn rapport aangegeven dat verdachte in staat was zijn relatie normaal te beëindigen en zich daarover te uiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte op dat moment het vermogen had om de gevolgen van wat hij van plan was, te overzien.
In het proces-verbaal van sporenonderzoek van de Unit Forensisch Technisch Onderzoek van de politie wordt vermeld dat de halter die in de woning van aangeefster is aangetroffen een gewicht had van ongeveer 1800 gram . De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door meerdere malen te slaan met een ijzeren staaf van een dergelijk gewicht op een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden. Verdachte heeft die kans, gelet op zijn wijze van handelen, welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Ook naar de uiterlijke verschijningsvorm zijn zijn handelingen daarop gericht geweest. De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer dan ook aanwezig.
Moord of doodslag?
Voorts dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het handelen van verdachte als een poging tot moord dan wel een poging tot doodslag moet worden beschouwd. Daartoe staat de rechtbank voor de vraag of bewezen kan worden verklaard dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen tijd en gelegenheid heeft gehad om zijn daden te overdenken, gelet op zijn psychische gesteldheid ten tijde van het plegen van het feit. Ook dit verweer volgt de rechtbank niet. Een verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de aanwezigheid van voorbedachte raad immers niet uit (vgl. HR 5 februari 2008, LJN BB4959).
Uit de aangifte en de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat verdachte tegen aangeefster heeft gezegd dat zij in de keuken moest wachten en dat hij naar boven is gegaan. Bij terugkomst zei verdachte tegen aangeefster dat hij een verrassing voor haar verjaardag had. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gelet op het feit dat hij het verhaal over het verjaardagscadeau heeft verzonnen om aangeefster daarmee kennelijk naar boven te lokken, in elk geval vanaf dat moment het besluit heeft genomen om te gaan handelen zoals hij later heeft gedaan. Verdachte heeft aangeefster toen nog eens tien minuten laten wachten. Vervolgens heeft verdachte aangeefster meegenomen naar de zolder en haar een blinddoek laten omknopen, waarna hij haar drie keer heeft geslagen. Gelet op dit tijdsverloop is de rechtbank van oordeel dat verdachte ruim de tijd en de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is niet gebleken. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de ten laste gelegde poging tot moord dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 800580-11:
p 28 mei 2011 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht aan een houten huis, althans aan een houten balk behorende bij dat houten huis, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker dat houten huis, althans een houten balk behorende bij dat houten huis aangestoken, ten gevolge waarvan dat houten huis, althans een houten balk van dat houten huis gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat houten huis en omringend bosgebied, te duchten was;
en dat verdachte
parketnummer 800611-11:
op 04 juni 2011 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een ijzeren staaf tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de voorletters van het slachtoffer gewijzigd gelezen, nu uit de vordering benadeelde partij blijkt dat haar voorletters [initialen] zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert voor beide feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 7 jaar, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van haar eis – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De gevolgen voor het slachtoffer van dit voorval zijn zeer groot. De relatie met verdachte is abrupt beëindigd, het slachtoffer voelt zich voorgelogen. Het slachtoffer heeft zich laten behandelen door een psycholoog, is zeer depressief en suïcidaal en heeft een ernstige posttraumatische stress-stoornis. Het slachtoffer heeft aangegeven dat ze bovendien nog steeds last heeft van concentratie-, geheugen- en oriëntatiestoornissen. Door de operatie aan de breuken in het jukbeen zijn de spieren en aanhechtingen in het gezicht beschadigd en het slachtoffer heeft daardoor nog regelmatig last van een zere nek.
Verdachte heeft geprobeerd door zijn daad de relatie te verbreken en dat heeft hij gedaan op een radicale manier. Dit is natuurlijk niet de oplossing, verdachte had dit op een hele andere manier kunnen en moeten doen.
Doorgaans wordt voor het plegen van een moord een gevangenisstraf geëist van 12 jaar. In deze zaak komt daar de brandstichting nog bij. Gelet op de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat het een poging tot moord betreft, wordt een eis van 7 jaar gevangenisstraf passend geacht. Verdachte komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, zodat de behandeling van verdachte in dat kader zou kunnen plaatsvinden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit onder parketnummer 800580-11 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Mocht de rechtbank met betrekking tot het ten laste gelegde feit onder parketnummer 800611-11 tot een veroordeling komen, dan verzoekt de verdediging rekening te houden met de omstandigheden van het geval en met het feit dat verdachte een first offender is. De verdediging verzoekt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor de duur die gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde behandelverplichting. Verdachte is bereid om aan behandeling mee te werken.
Daarnaast verzoekt de verdediging de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 28 mei 2011, toen het in Midden- en West-Brabant zeer droog was en de zogenoemde ‘code rood’ was afgegeven, in het bos bij een houten huisje brand gesticht. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1], werkzaam bij de brandweer, blijkt dat er geen sprake was van een klein vuurtje, nu voor het blussen 700 liter water nodig is geweest. Indien de brandweer niet was uitgerukt, was het houten huisje afgebrand en was de kans op bosbrand zeker niet uitgesloten.
Precies één week later heeft verdachte, tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, nogmaals een strafbaar feit gepleegd en vooral dit feit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft zijn partner drie keer met een zware ijzeren halter op het hoofd geslagen. Het slachtoffer had hierdoor het leven kunnen verliezen. Het slachtoffer heeft ook verklaard dat zij op dat moment dacht dat hij haar dood zou slaan. De rechtbank beschouwt het handelen van verdachte op zichzelf reeds als een zeer ernstig feit.
De rechtbank weegt ook mee de wijze waarop het hele voorval heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft het slachtoffer voorgelogen en haar een verrassing voor haar verjaardag beloofd. Door het verhaal van verdachte over de Perzische poes verwachtte het slachtoffer, gelet op eerdere gesprekken daarover, dat haar een huwelijksaanzoek zou worden gedaan. Verdachte heeft zelfs het slachtoffer nog een tijdje laten wachten, omdat “de kat nog even zou moeten wennen”. De verrassing van verdachte bleek echter een hele andere te zijn. Door zijn gedetailleerde verhaal over de Perzische poes en het laten omknopen van een blinddoek heeft verdachte bij het slachtoffer grote verwachtingen opgewekt. Dit heeft ervoor gezorgd dat zij volledig passief heeft afgewacht en zich op geen enkele manier tegen verdachte heeft kunnen verdedigen. Bovendien heeft verdachte het slachtoffer gezegd dat zij moest wachten met hulp te halen, zodat hij zou kunnen ontkomen aan de politie. In feite heeft hij haar daarmee medische zorg onthouden.
De gevolgen van het feit voor het slachtoffer zijn groot. Naast de verwondingen aan de schedel en de operatie van het jukbeen heeft het slachtoffer last van ernstige psychische klachten en stoornissen in haar concentratie en geheugen. Bovendien is, zo heeft zij verklaard, haar vertrouwen door verdachte ernstig geschonden. De verklaring voor verdachte voor zijn gedrag, namelijk dat hij het slachtoffer een reden wilde geven om de relatie te verbreken, is uitermate onbevredigend. Verdachte had de relatie immers ook op een geheel andere wijze kunnen beëindigen, bijvoorbeeld door bij het slachtoffer weg te gaan. Verdachte was daar, psychisch gezien, volgens de psychiater [naam deskundige] ook toe in staat.
Er zijn twee rapportages Pro Justitia opgemaakt. De psychiater [naam deskundige] heeft in zijn rapport d.d. 3 oktober 2011 vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven (NAO) met theatrale kenmerken en narcistische en afhankelijke trekken. Verdachte heeft hierdoor beperkingen bij het aangaan en onderhouden van dieper gaande contacten met de medemens en het aangaan van verantwoordelijkheden in een relatie. Ondanks deze beperkingen beschikte verdachte wel over de mogelijkheden om zijn gevoelens over de relatie en de problemen daarin op normale wijze te uiten en was hij in staat geweest zijn relatie normaal te beëindigen. De psychiater geeft de rechtbank in overweging verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
In verband met duurzame karakter van de persoonlijkheidsproblematiek en de relatieve eenzaamheid van zijn bestaan, maar anderzijds de situatiegebondenheid van het onderhavige delict, schat de psychiater het recidiverisico op matig ernstig.
De rapportage van de psycholoog [naam deskundige] d.d. 30 september 2011 komt in grote lijnen overeen met het rapport van de psychiater en leidt tot dezelfde conclusie qua toerekeningsvatbaarheid. De psycholoog ziet echter geen recidiverisico ten aanzien van agressieve delicten.
De reclassering heeft in haar rapport d.d. 30 september 2011 de persoonlijkheid en het gedrag van verdachte op vergelijkbare wijze omschreven.
De rechtbank onderschrijft de conclusies van de psychiater, de psycholoog en de reclassering en neemt deze over.
De psychiater en de psycholoog adviseren een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde behandeling op een Forensisch Psychiatrische Afdeling voor dubbele diagnostiek, zowel ten aanzien van de persoonlijkheidsproblemen als de alcoholverslaving. Aanknopingspunten voor behandeling van verdachte zijn het interpersoonlijk functioneren, met name het herkennen van emotionele aspecten en het hanteren daarvan, en het alcoholmisbruik. De reclassering adviseert verdachte daarnaast als bijzondere voorwaarden het meldingsgebod op te leggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Aan verdachte zal een gevangenisstraf van 6 jaar worden opgelegd. Anders dan geadviseerd door de psycholoog, de psychiater en de reclassering zal de rechtbank geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, nu de geïndiceerde behandeling van verdachte ook kan plaatsvinden binnen het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De rechtbank zal, gelet op de opgelegde gevangenisstraf, de voorlopige hechtenis niet opheffen en wijst het verzoek van de verdediging daartoe af.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij K.[slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 12.415,90 voor het feit met parketnummer 800611-11, bestaande uit € 1.415,90 aan materiële schade en
€ 11.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering zal worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke geldboete van € 400,--, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Breda van 5 augustus 2010, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 24c, 27, 36f, 45, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 800580-11: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
parketnummer 800611-11: poging tot moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 5 augustus 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 001246-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een geldboete van € 400,--;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende [adres] van € 12.415,90, waarvan € 1.415,90 ter zake van materiële schade en € 11.000,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (parketnummer 800611-11), € 12.415,90 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 97 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 4 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mrs. Van Kralingen en Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. Riemens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
parketnummer 800580-11:
hij op of omstreeks 28 mei 2011 te Tilburg opzettelijk brand heeft gesticht aan een houten huis, althans aan een of meer houten balk(en) en/of blok(ken) behorende bij dat houten huis, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker dat houten huis, althans een of meer houten balk(en) en/of blok(en) behorende bij dat houten huis aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een houten huis, althans een of meer houten balk(en) en/of blok(ken) behorende bij dat houten huis, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat houten huis, althans een of meer houten balk(en) en/of blok(ken) van dat houten huis geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat houten huis en/of omringend(e) bomen en/of bosgebied, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
parketnummer 800611-11:
hij op of omstreeks 04 juni 2011 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade K.[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een ijzeren staaf tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht