ECLI:NL:RBBRE:2011:BU5137

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
677526 ov 11-4141
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot onderbewindstelling van meerderjarige ter bescherming van vermogensrechtelijke belangen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 16 november 2011 een verzoek tot onderbewindstelling van een meerderjarige, ingediend door zijn dochter, afgewezen. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de vader, rechthebbende, als gevolg van zijn lichamelijke en geestelijke toestand niet in staat zou zijn zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De dochter stelde dat haar vader vergeetachtig was en mogelijk beginnende dementie vertoonde. De vader, die bijna 80 jaar oud was, verzet zich echter tegen het verzoek en gaf aan dat hij in staat was zijn zaken zelf te regelen, met enige hulp van zijn zoon. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de vader geen medische klachten had en niet onder doktersbehandeling stond. Hij had ook geen behoefte aan een medisch onderzoek naar zijn geestelijke toestand.

De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een lichamelijk of geestelijk gebrek bij de rechthebbende. De rechter benadrukte dat de vader, ondanks zijn leeftijd, nog steeds in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De kantonrechter merkte op dat de verstoorde relatie tussen de dochter en haar vader, evenals de zoon, niet in het belang van de rechthebbende was. De rechter wees het verzoek tot onderbewindstelling af, met de mogelijkheid voor de verzoekster en andere belanghebbenden om binnen drie maanden in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
sector kanton
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 677526 OV VERZ 11-4141
beschikking d.d. 16 november 2011 op een verzoek tot instelling van een meerderjarigenbewind
van
[verzoekster], wonende te [adres].
1. Het procesverloop
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 24 augustus 2011 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift (met bijlagen);
b. het proces-verbaal van gehoor van de griffier met betrekking tot het verhandelde op de terechtzitting van 2 november 2011.
1.2 De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.
2. De beoordeling
2.1 Het verzoek strekt tot de instelling van een bewind over de goederen van [rechthebbende], hierna te noemen rechthebbende, geboren te [geboortedatum en -plaats], wonende te [adres], onder gelijktijdige benoeming van F.A. Groenestein h.o.d.n. Groenestein Bewindenburo, gevestigd te (4870 AN) Etten-Leur, Postbus 571, tot bewindvoerder.
2.2 Cruciaal bij de beoordeling van dit verzoek is de beantwoording van de vraag of rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
Kort gezegd moet er op grond van art. 1:431 lid 1 BW sprake zijn van een lichamelijke of geestelijke handicap bij rechthebbende met als gevolg het niet behoorlijk kunnen waarnemen van vermogensrechtelijke belangen door rechthebbende. Dit is nog steeds het wettelijke vereiste voor onderbewindstelling. Op grond van de wetsgeschiedenis (Nota n.a.v. het Eindverslag, Kamerstukken II 15 350, p. 1-2) kan de kantonrechter ook tegen de wil van rechthebbende de onderbewindstelling uitspreken in geval van verzet van rechthebbende. Hij dient hierbij echter wel de nodige terughoudendheid te betrachten.
2.3 De beoordeling of deze wettelijke toewijzingsgrond zich voordoet, is zeker niet in alle gevallen eenvoudig. Een kantonrechter is doorgaans immers geen medisch deskundige en hij zal zijn oordeel vaak moeten baseren op een aanwezige medische verklaring met betrekking tot rechthebbende. Een probleem ontstaat op het moment dat een dergelijke medische verklaring ontbreekt en de kantonrechter ook niet zelf kan vaststellen of genoemde wettelijke toewijzingsgrond zich voordoet. Voor het alsnog opmaken van een medische deskundigenverklaring is in het algemeen de instemming van rechthebbende nodig om zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een dergelijke deskundigenverklaring.
2.4 Tijdens de zitting van 2 november 2011 heeft de kantonrechter kennisgemaakt met de -bijna 80-jarige- rechthebbende, een goed verzorgde nog actief ogende man, die op goede wijze in staat bleek zijn mening te verwoorden met betrekking tot het onderhavige verzoek met betrekking tot zijn persoon. Rechthebbende verzet zich tegen toewijzing van het -door zijn dochter ingediende- verzoek. Hij ziet geen enkele grond voor zijn onderbewindstelling.
Hij erkent dat hij een aantal administratieve en/of financiële zaken inmiddels door zijn -eveneens ter zitting aanwezige- zoon, de heer [zoon], laat regelen, waaronder het afwikkelen van de gevolgen van het overlijden van zijn echtgenote. Rechthebbende zegt niet onder doktersbehandeling te staan en hij heeft ook geen medische klachten. Hij verwijst naar de medische verklaring van zijn huisarts d.d. 21 juli 2011 welke is afgegeven in verband met de notariële volmacht voor zijn zoon om de nalatenschap van zijn echtgenote (zijn moeder) te mogen afwikkelen. Rechthebbende ziet uiteindelijk ook geen reden om zich alsnog te onderwerpen aan enig medisch onderzoek met betrekking tot zijn geestelijke toestand.
2.5 Anders dan rechthebbende is verzoekster, dochter van rechthebbende, van mening dat er zich wel degelijk een grond voordoet als bedoeld in de wet om tot onderbewindstelling van haar vader te komen. Volgens haar is haar vader heel vergeetachtig en lijkt er sprake te zijn van beginnende dementie. Ter zitting noemt verzoekster een aantal recente voorbeelden waaruit dit volgens haar duidelijk blijkt. Verzoekster erkent dat haar huidige relatie met haar vader en haar enige broer niet goed is. Dit doet volgens haar niet af aan het feit, dat zij alles voor haar vader wil doen en zij benadrukt dat zij in het verleden ook alles gedaan heeft voor haar vader.
Volgens haar is haar vader/rechthebbende niet opgewassen tegen de invloed van haar broer/zijn zoon en wordt in feite al alles door haar broer bepaald.
2.6 De andere belanghebbende, al genoemde zoon van rechthebbende, ziet geen grond voor onderbewindstelling van zijn vader. Het feit, dat zijn vader hem heeft gevraagd om de nalatenschap van zijn moeder af te wikkelen, doet daar volgens hem niet aan af. Zijn vader is volgens hem nog zeer goed in staat om overal zijn eigen wil in te bepalen. Zijn vader vergeet wel eens iets maar hij vraagt zich af wie dat niet doet, zeker als je wat ouder bent/wordt.
De zorg van zijn zuster (verzoekster) lijkt volgens hem vooral een financiële zorg met betrekking tot de nalatenschap. Hij erkent dat de relatie tussen hem en zijn zuster niet goed is. Hij betreurt dit. Dit weerhoudt hem er echter niet van om alles voor zijn vader te doen.
In tegenstelling tot zijn zuster woont hij dicht bij zijn vader zodat het frequentere contact met zijn vader ook voor de hand ligt. De zoon verzet zich tegen de toewijzing van het verzoek.
2.7 Op grond van bovenstaande is de kantonrechter van oordeel, dat niet is gebleken van een lichamelijke en/of geestelijk gebrek bij rechthebbende waardoor rechthebbende niet in staat zou zijn om zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Rechthebbende oogt nog als een vitale senior, die ook zijn vermogensrechtelijke zaken nog goed kan regelen.
Dat hij hierbij af en toe de hulp inroept van zijn zoon, doet daar niet aan af. Zeker als het gaat om de afwikkeling van een nalatenschap. De omstandigheid dat rechthebbende af en toe wat vergeet, maakt ook niet dat hij zijn belangen niet meer zou kunnen behartigen. Wie vergeet immers nooit iets? Zeker als je wat ouder wordt. De kantonrechter ziet ook geen aanleiding om rechthebbende eventueel te verplichten om zijn medewerking te verlenen aan een deskundigenonderzoek naar zijn geestelijke toestand. De kantonrechter betreurt dat er kennelijk een verstoorde relatie bestaat tussen verzoekster enerzijds en haar vader (en haar broer) anderzijds. Een dergelijke verstoorde relatie is immers in elk geval niet in het belang van rechthebbende.
3. De beslissing
De kantonrechter:
wijst het verzoek tot onderbewindstelling van de goederen van [rechthebbende] voornoemd, af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2011.
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld:
door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.