ECLI:NL:RBBRE:2011:BU4679

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/5438
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijtelling privégebruik bestelauto en geschiktheid voor goederenvervoer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 6 oktober 2011, staat de bijtelling van privégebruik van een bestelauto centraal. De belanghebbende, een ondernemer die actief is in de lijstenmakerij en kunstuitleen, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die hem voor het jaar 2008 zijn opgelegd. De inspecteur van de Belastingdienst had deze aanslagen opgelegd op basis van het privégebruik van de bestelauto, die volgens de inspecteur niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt was voor goederenvervoer.

Tijdens de zitting op 22 september 2011 werd de belanghebbende vergezeld door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestelauto, hoewel deze tot het ondernemingsvermogen behoort en over een bestuurders- en passagiersstoel beschikt, niet voldoet aan de criteria die in de wet zijn gesteld voor de bijtelling van privégebruik. De rechtbank oordeelt dat de bestelauto niet door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor het vervoer van goederen, zoals bedoeld in artikel 3.20, lid 5, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook verwezen naar de parlementaire geschiedenis, waarin wordt gesteld dat de forfaitaire behandeling niet van toepassing is voor bestelauto's die nagenoeg uitsluitend voor goederenvervoer zijn ingericht. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bestelauto aan dit criterium voldoet, aangezien de auto ook geschikt is voor het vervoer van personen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de belanghebbende ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is op 11 oktober 2011 aangetekend verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/5438
Uitspraakdatum: 6 oktober 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 19 november 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2008 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H86) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringwet (aanslagnummer [nummer].W86).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Sint-Oedenrode, alsmede namens de [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is ondernemer. De ondernemersactiviteiten betreffen een lijstenmakerij, handel in ophangsystemen, kunstuitleen en alles wat daarmee samenhangt. Voor zijn werkzaamheden maakt belanghebbende gebruik van een bestelauto, een [bestelauto] (hierna: de bestelauto).
2.2. De bestelauto behoort tot het ondernemingsvermogen. De bestelauto beschikt over een bestuurders- en passagiersstoel. De laadruimte is voorzien van een extra houten laadvloer. Deze extra laadvloer is bevestigd door middel van acht schroeven. De laadruimte is bereikbaar via de achterklep en via de zijkant door middel van een schuifdeur met raam. Dit raam is niet geblindeerd. Aan de buitenzijde van de auto is belettering betreffende de onderneming aangebracht. De bestelauto beschikt over een bestuurders- en een passagiersstoel. De passagiersstoel wordt regelmatig (gemiddeld eenmaal per veertien dagen) gebruikt om een werknemer te vervoeren die helpt bij het uitvoeren van de werkzaamheden, zoals het leveren en/of ophangen van zeer zware lijsten. Het gebruik van de auto brengt niet mee dat deze stinkt en/of zodanig vervuild is dat deze niet meer geschikt is voor het vervoer van personen.
2.3. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen zoals bedoeld in artikel 3.20, lid 5, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2.4. In de parlementaire geschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26727, nr. 3, blz. 187) is met betrekking tot het privé gebruik van een bestelauto onder andere het volgende opgemerkt:
“(…) De forfaitaire behandeling is echter niet passend voor die bestelauto's die door aard of inrichting (nagenoeg) uitsluitend geschikt blijken te zijn voor goederenvervoer. Gedacht wordt aan sommige service-auto's waarin naast de bestuurder alleen plaats is voor gereedschappen en reserveonderdelen.(…)”
2.5. In het licht van de onder 2.2 vermelde feiten, heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de bestelauto voldoet aan het onder 2.3 genoemd criterium. De bestelauto beschikt immers naast de bestuurdersstoel over een passagiersstoel en is niet zodanig vervuild dat deze niet meer geschikt is voor het vervoer van personen. Gelet hierop bestaat de mogelijkheid voor het vervoer van personen anders dan van de werknemers in eerdervermelde zin. Het kan dan ook niet worden gezegd dat de bestelauto door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 11 oktober 2011
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.