a. [X &en Y]. huren vanaf 1 december 2008 van [Z] de bovenwoning gelegen a[adr[woning 3] te Kaatsheuvel (hierna: de woning) voor een kale huur van € 585,- per maand. De huurovereenkomst is in eerste instantie aangegaan voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2009 en is daarna voor onbepaalde tijd voortgezet.
b. [adres], [woning 2] en [woning 3] betreffen 3 wooneenheden die zich in één pand bevinden.
c. Naar aanleiding van een klacht van de bewoonster van de [adres] heeft op
2 november 2009 door de heren [A] en [B] van de afdeling Vergunningen en Handhaving van de gemeente Loon op Zand een controlebezoek plaatsgevonden aan de [adres], [woning 2] en [woning 3]. Van dat bezoek, waarbij ook met [X &en Y]. is gesproken, is op 19 november 2009 een rapport opgemaakt.
d. In het rapport staat met betrekking tot de woning van [X &en Y] het volgende vermeld:
“De betreffende vertrekken hebben normale afmetingen in lengte en breedte (…) De logeerkamer heeft geen daglicht toetreding en geen ventilatie voorziening. De afscheidingen zijn veelal gemaakt van hout en hebben daardoor geen WBDBO van 20 min. (art.2.113) De verdiepingsvloer is afgewerkt met een gietvloer welke bij een calamiteit van bovenaf brand- doorslag tegengaat. De ingang naar de woning is via een te steile trap aan de achterzijde van het pand bereikbaar. De op- en aantrede van de betreffende trap is niet overeenkomstig de regelgeving. De woning is niet voorzien van rookmelders. Plaatsing geschiedt op vrijwillige basis (…)
De conclusie van de rapporteur met betrekking tot de 3 wooneenheden luidt als volgt:
“M.i. is het pand niet geschikt om als drie woningen gebruikt te worden. Compartimentering diverse scheidingswanden alsmede de verdiepingsvloer voldoen niet. Ventilatie/daglicht voldoet niet of deels. Om het betreffende pand geschikt te maken om als drie woningen gebruikt te worden, zal de eigenaar/verhuurder een forse investering moeten doen. Vooral voor gedeelte nr. [woning 3] zal, om deze voor bewoning geschikt te maken, het kostendeel het grootst zijn.”
e. Bij brief van 28 juni 2010 heeft de gemeente Loon op Zand partijen aangeschreven en hen meegedeeld van plan te zijn om aan [Z] een last onder dwangsom op te leggen. Daaraan heeft de gemeente de volgende overtreding van [Z] ten grondslag gelegd:
“Omdat u de woning op het perceel aan de [adres] in Kaatsheuvel heeft verbouwd tot 3 zelfstandige woonruimten, veovertreedt u artikel 3 van het bestemmingsplan "Kom Kaatsheuvel", juncto artikel 13.1 van het bestemmingsplan. Door de verbouwing van eengezinswoning naar zelfstandige appartementen bent u eveneens ook in overtreding van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a van de Woningwet.“
Tegen dit voornemen heeft [Z] bij brief van 6 juli 2010 zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
f. Bij besluit van 20 juli 2010, verzonden op 27 juli 2010, van welk besluit [X &en Y]. een afschrift hebben ontvangen, heeft de gemeente Loon op Zand de zienswijze van [Z] ongegrond verklaard. Bij wijze van definitieve aanschrijving heeft de gemeente [Z] opgedragen “een einde te maken aan de strijdige situatie op uw perceel aan de [adres] in Kaatsheuvel, kadastraal bekend als gemeente Loon op Zand, [sectie en nummer]. Dit doet u door;
• De bewoning van 3 aparte wooneenheden ongedaan te (laten) maken;
• De woning terug te brengen en te houden in zijn originele staat; als eengezinswoning. Indien de drie aparte wooneenheden na 1 oktober 2010 nog aanwezig zijn, zult u een dwangsom verbeuren van € 1.000,- per week, met een maximum van € 20.000 dat geconstateerd wordt dat de aparte wooneenheden nog aanwezig zijn.”
g. Bij brief van 28 juli 2010 is (de gemachtigde van) [Z] pro forma in bezwaar gekomen tegen dit besluit.
h. Bij (handgeschreven) brief van 8 september 2010 hebben [X &en Y]. [Z] het volgende bericht: “graag willen wij de huur van onze woning aan de [wonin[woning 3] te kaatsheuvel opzeggen. Wij zullen op 15-10-2010 de sleutel bij uw inleveren. Wij hopen hiermee voldoende informatie te hebben gegeven.”
i. Bij brief van 13 september 2010 heeft (de gemachtigde van) [Z] zijn inhoudelijke bezwaargronden tegen het besluit van 20 juli 2010 bij de gemeente ingediend.
j. Op 18 oktober 2010 heeft een hoorzitting plaatsgevonden naar aanleiding van het bezwaarschrift.
k. Bij brief van 30 maart 2011 heeft de gemachtigde van [X &en Y]. [Z] verzocht om binnen 14 dagen de wettelijke verhuisvergoeding van € 5.327,- aan [X &en Y]. te betalen.
l. [Z] heeft niet aan dat verzoek voldaan.
m. Bij brief van 31 augustus 2011 heeft de gemachtigde van [X &en Y]. onder meer de volgende brief van [X &en Y]. d.d. 4 september 2010 aan [Z] overgelegd:
“Gezien de strijdige situatie tussen u en de gemeente Loon op Zand zouden wij graag wat duidelijkheid van u willen. Het betreft hier een vrijstaand pand te gebruiken als 1 woning. Het is gebleken dat u er 3 woningen van heeft gemaakt. De gemeente stelt een termijn van 01 oktober 2010 om dit op te lossen. Daarnaast krijgt u de tijd tot 01 december 2010 om het pand weer in originele staat terug te brengen, wat inhoud dat u er 1 woning van dient te maken. Dit terugbrengen in oude staat kunt u echter niet uitvoeren als er nog mensen wonen. Daarom zult u genoodzaakt zijn om de bewoners een andere woonruimte en een verhuis premie aan te bieden. Deze verhuispremie is wettelijk vastgesteld. Door al deze ontstane perikelen gaan wij (Dhr en Mevr Bouwen) u voor dit geheel aansprakelijk stellen. Dit zal inhouden dat u als verhuurder deze mensen een andere woonruimte en de daarbij behorende verhuispremie schuldig bent. Wij hopen u zo voldende te hebben geinformeerd. In afwachting op uw reactie verblijven wij.”
n. Ten tijde van de comparitie van partijen had de gemeente met betrekking tot het bezwaarschrift tegen het besluit van 20 juli 2010 nog geen beslissing op bezwaar genomen.