zaaknummer / rolnummer: 232574 / HA ZA 11-503
Vonnis van 12 oktober 2011
[eiser C],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie
gedaagde in het verzet
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. W.H.F.L. Rademakers
1. [gedaagde 1],
wonende te Tilburg,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie
eisers in het verzet,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BENTINCK & VAN RANDWIJCK BV,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde in conventie
eiseres in het verzet,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. P.F.M. Gulickx
Partijen zullen hierna [gedaagden], dan wel individueel [gedaagde 1], [gedaagde 2] en Bentinck & van Randwijck BV, en [eiser C] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 april 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 18 mei 2011
- de conclusie van antwoord in reconventie, met productie no. 7
- de conclusie van repliek in conventie, houdende verandering van eis
- de conclusie van dupliek in conventie.
- de akte van depot van 13 juli 2011, waaruit blijkt, dat mr Rademakers een cd met foto’s ter griffie heeft gedeponeerd.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. In conventie vordert [eiser C], na eis verandering, dat [gedaagden] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een zodanig bedrag aan schadevergoeding als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met veroordeling van hen in de proceskosten.
Na het wijzen van het verstekvonnis zijn [gedaagden] tijdig in verzet gekomen en vragen de rechtbank om hen te ontheffen van het veroordelend vonnis en, in oppositie, om alsnog de vordering in conventie aan [eiser C] te ontzeggen, met veroordeling van [eiser C] in de proceskosten.
In voorwaardelijke reconventie vordert Bentinck & van Randwijck BV om [eiser C] te veroordelen om aan haar een bedrag te betalen van Euro 1922,06, met veroordeling van [eiser C] in de proceskosten.
[eiser C] betwist de voorwaardelijke reconventionele vordering.
3. De beoordeling
in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
3.1. In dit geding kan van de navolgende feiten worden uitgegaan:
Door [gedaagde 2], [gedaagde 1] en/of Bentinck & van Randwijck zijn op 9 september 2010 werkzaamheden uitgevoerd aan het dak van het woonhuis van [eiser C]. Bij die werkzaamheden is het dak gedurende enige tijd voor een deel open geweest. Tijdens een forse regenbui is er via dat open dakdeel hemelwater in de woning van [eiser C] binnengedrongen; het water is via wanden, vloeren en plafonds onder meer tot onder in de woning gekomen.
3.2 voorts in conventie
Allereerst dient bezien te worden wie de contractspartij van [eiser C] was bij het uitvoeren van de dakwerkzaamheden.
[eiser C] stelt zich op het standpunt dat hij opdracht heeft gegeven aan [gedaagde 1] en dat [gedaagde 1] degene is geweest die, tezamen met [gedaagde 2], de werkzaamheden ter hand heeft genomen. Deze opdracht is gegeven nadat [eiser C] een offerte van [gedaagde 1] had ontvangen, aldus [eiser C].
[gedaagden] ontkennen dit. Immers, weliswaar heeft [gedaagde 1] [eiser C] te woord gestaan in de fase van de opdrachtverlening, maar omdat [eiser C] een offerte wilde hebben die op naam van een vennootschap was vermeld inclusief BTW nummer en bankrekeningnummer heeft [gedaagde 1] op zijn verzoek een offerte uitgebracht namens zijn toenmalige vennootschap, te weten Bentinck & van Randwijck BV. Voor de aanvang van de werkzaamheden heeft deze vennootschap diverse credit- en debetfacturen gezonden aan [eiser C], welke facturen zonder enig protest behouden zijn. Eerst na de ontvangst van deze diverse facturen zijn de werkzaamheden ook daadwerkelijk uitgevoerd door deze vennootschap.
De rechtbank stelt vast dat [eiser C] voor de uitvoering van de werkzaamheden niet alleen een offerte van de vennootschap heeft gekregen, maar ook diverse facturen. Voorts heeft [eiser C] ter comparitie van partijen medegedeeld dat de bank in het kader van financiering van hem verlangde dat hij een offerte kon tonen met een BTW -nummer en een bankrekeningnummer. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onbetwist gesteld dat zij geen van beiden over een BTW -nummer beschikken, maar de vennootschap wèl.
Bij deze stand van zaken houdt de rechtbank het ervoor, dat de vennootschap als wederpartij van [eiser C] is opgetreden. [eiser C] heeft onvoldoende feiten gesteld die, indien bewezen, doen in zien, dat [gedaagde 2] en/ of [gedaagde 1] zich zelf verbonden hebben bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst.
Deze conclusie leidt tot de slotsom, dat de vordering van [eiser C] voor zover gericht tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dient te worden afgewezen. Het verstekvonnis, voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarbij werden veroordeeld, kan dus niet in stand blijven. [eiser C] geldt ten aanzien van deze twee partijen als de in het ongelijk gestelde partij; een kostenveroordeling evenwel wordt achterwege gelaten, omdat deze twee partijen geen separate proceskosten hebben gemaakt. Dit brengt de rechtbank tot de beslissing zoals hierna verwoord.
3.3 [eiser C] baseert zijn schade vordering op het volgende. De dakwerkzaamheden zijn in zoverre ondeugdelijk uitgevoerd, dat Bentinck & van Randwijck BV onvoldoende voorzieningen heeft getroffen om te voorkomen dat er schade in de woning zou ontstaan als gevolg van regenval.
Op die bewuste 9 september 2010 was het dak van de woning gedeeltelijk open op het moment van de stortbui. Bentinck & van Randwijck BV had zich onvoldoende voorbereid op een dergelijke stortbui. Gedurende korte tijd is er veel hemelwater in de woning gekomen waardoor er forse schade op diverse plaatsen in de woning is ontstaan.
Bentinck & van Randwijck BV bevestigt dat het schadetoebrengend het feit zich heeft voorgedaan, maar stelt dat er sprake is van overmacht, waardoor eventuele schade niet aan haar kan worden toegerekend. Immers, aldus Bentinck & van Randwijck BV, de stortbui deed zich zeer plotseling voor, zo plotseling, dat zij er van tevoren geen rekening mee heeft kunnen houden. Diezelfde dag en de dag tevoren heeft Bentinck & van Randwijck BV nog www.buienradar.nl geraadpleegd en daar niets van een dreigende stortbui kunnen zien. Toen het weer plotseling omsloeg heeft Bentinck & van Randwijck BV nog geprobeerd om door middel van het leggen van zeil het hemelwater buiten de woning te houden, wat niet gelukt is.
De rechtbank stelt vast dat Bentinck & van Randwijck BV tekort is geschoten in de zin van artikel 6: 74 BW, nu zij de werkzaamheden heeft uitgevoerd op een manier die schade heeft toegebracht aan de woning van [eiser C], hetgeen [eiser C] niet op grond van de overeenkomst hoefde verwachten. Partijen zijn verdeeld over de vraag of deze tekortkoming aan Bentinck & van Randwijck BV kan worden toegerekend, meer in het bijzonder of de stortbui overmacht oplevert in de zin van art. 6:75 BW.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Van een redelijk bekwaam dakdekker mag worden verwacht dat hij de dakwerkzaamheden zo uitvoert dat blootstelling aan gevaar voor hemelwater schade binnen de woning wordt vermeden; dit brengt met zich, dat de werkzaamheden niet dienen te worden uitgevoerd als zich regen aandient en/ of dat hij voorzorgsmaatregelen dient te treffen die ingeval van regenval het binnen dringen van hemelwater tegengaan. Vastgesteld kan worden dat Bentinck & van Randwijck BV niet alle voorzorgsmaatregelen heeft getroffen, die van haar verlangd hadden mogen worden, zo heeft zij bij voorbeeld geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een tent op het dak te plaatsen, wat naar eigen zeggen een geëigend voorzorgsmiddel is; bovendien kan vastgesteld worden dat de beweerde raadpleging van de weersberichten kennelijk ontoereikend is geweest, nu Bentinck & van Randwijck BV de regenbui niet tijdig genoeg heeft zien aankomen. Onder deze omstandigheden kan de aanwezigheid van overmacht niet aanvaard worden en is de door de regen ontstane schade toe te rekenen aan Bentinck & van Randwijck BV.
Partijen zijn voorts verdeeld over de omvang van de schade.
[eiser C] stelt zich op het standpunt, na eisverandering, dat hij recht heeft op een schadevergoeding die qua hoogte door de rechtbank in redelijkheid moet worden vastgesteld. Hij stelt daartoe het navolgende: door de opening in het dak is tijdens de stortbui een grote hoeveelheid water in de woning gekomen, die via de plafonds, vloeren en de wanden zelfs tot in de kelder is doorgedrongen. Hierdoor is er overal in het huis schade ontstaan aan zowel inboedel als aan die plafonds/wanden. Ook aan de vloeren is schade ontstaan. Toen de bui voorbij was bleef het nog geruime tijd lekken in de woning. [eiser C] en de zijnen hebben geprobeerd om zoveel als mogelijk schade te voorkomen aan inboedelgoederen, door deze weg te halen en emmers te plaatsen. Niettemin is een groot deel van de inboedel beschadigd dan wel waardeloos geworden. Hij heeft een lijst van beschadigde inboedelgoederen opgesteld en daarbij steeds de (geschatte) nieuwwaarde vermeld; uiteindelijk heeft hij deze inboedelgoederen weggegooid, omdat ze voor hem niet meer bruikbaar waren. Pal na het voorval heeft hij foto's genomen van de inboedel, deze op een cd gezet en ter griffie gedeponeerd.
Bentinck & van Randwijck BV betwist de hoogte van de schade. Zij wijst erop dat de woning reeds geruime tijd te kampen had met lekkages en dat diverse goederen als gevolg van die eerdere lekkages al schade hebben opgelopen. De gehele inboedel van [eiser C] was ten tijde van het voorval al zeer oud en vrijwel waardeloos. Ook de plafonds en vloeren waren geheel versleten en om die reden dus vrijwel waardeloos. Zij wijst erop dat het gezin [eiser C] een viertal bouviers omvat, die door het hele huis plegen te lopen en te ravotten. Alleen om die reden al zijn sommige meubels al vrijwel waardeloos te noemen. Verder wijst Bentinck & van Randwijck BV erop dat diverse inboedelgoederen weliswaar wellicht nat zijn geworden, maar daardoor nog niet waardeloos of zelfs maar beschadigd. Voorts, bij gebreke van enige onderbouwende factuur of taxatierapport spreekt Bentinck & van Randwijck BV tegen, dat de beweerdelijk beschadigde inboedelgoederen feitelijk aanwezig waren in de woning ten tijde van het voorval.
Ten slotte zegt Bentinck & van Randwijck BV dat de schade ongeveer Euro 500 bedraagt, "maar zeker niet meer dan Euro 2000”.
De veranderde eis van [eiser C] houdt in wezen in, dat de rechter gebruik maakt van het bepaalde in artikel 6:97 BW en over zal gaan tot schatting van de ontstane schade.
Aldus opgevat is de vordering op dit punt toewijsbaar op basis van de navolgende overwegingen en zoals hierna beslist.
Bij deze schatting gaat de rechtbank uit van de navolgende noties: door Bentinck & van Randwijck BV is zelf vastgesteld pal na het incident, dat het hemelwater via de plafonds tot op de vloer van de begane grond terecht is gekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat hemelwater die op die manier zover doordringt in een woning een schade teweegbrengend effect heeft op vloeren, wanden en plafonds. Niet betwist is dat [eiser C] pal na het voorval een reeks van foto's heeft genomen, welke foto's zich thans in het dossier bevinden. Op die foto's valt te zien dat diverse inboedelgoederen nat zijn geworden en dat zich her en der op vloeren, wanden en plafonds water bevindt. Die foto's evenwel geven geen of slechts beperkt uitsluitsel over de vraag of die natte goederen door het vocht schade hebben opgelopen of onbruikbaar zijn geworden; doordat [eiser C] de betreffende goederen alle weg heeft gegooid en niet tevoren een vorm van taxatie heeft laten verrichten, kan thans dat uitsluitsel ook niet meer worden gekregen. Ook geven die foto's geen beeld van de ouderdom van de goederen ten tijde van het voorval; [eiser C] heeft ook niets gesteld hierover. Weliswaar heeft hij in kopie een paar aankoop bonnen in het geding gebracht van sommige inboedelgoederen; enige toelichting op deze bonnen en het verband met de geleden schade ontbreekt. Ook de schadeopstelling, die als productie 3 bij de inleidende dagvaarding in het geding is gebracht, geeft weinig houvast ten aanzien van de omvang van de schade. Deze lijst immers geeft niet meer weer dan een opgave van de door [eiser C] geschatte nieuwwaarde van de volgens hem onbruikbaar geworden goederen. Enige toelichting en opgave van de ouderdom van de goederen ontbreekt; voorts stelt de rechtbank vast aan de hand van de in het geding gebrachte foto's dat diverse gefotografeerde natte goederen, vloeren, wanden en plafonds een haveloze indruk maken, zodat die toelichting en opgave wel nodig waren om inzicht te krijgen of en in welke mate afgeweken dient te worden van de beweerde nieuwwaarden.
Rekening houdend met deze noties, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot een geschat bedrag van Euro 2.500, = aan in totaal geleden schade; zij zal dit bedrag als schade toewijzen zoals hierna beslist.
3.4 De rechtbank begrijpt de veranderde eis zo, dat de Bruin niet de mede gevorderde wettelijke rente en de post buitengerechtelijke incassokosten heeft willen laten varen, maar deze heeft willen handhaven zoals in de inleidende dagvaarding verwoord.
Ten aanzien van de wettelijke rente geldt dat deze zal worden toegewezen zoals gevorderd. Wat betreft de post buitengerechtelijke incassokosten geldt evenwel dat de onderbouwing van deze post, kortgezegd zoals weergegeven in alinea 7 van de inleidende dagvaarding, onvoldoende is om tot toewijzing te geraken. Immers deze in die alinea beschreven onderliggende werkzaamheden hebben alle te maken met verrichtingen die onder de noemer gerechtelijke kosten zijn te brengen en ter zake waarvan hierna een beslissing wordt genomen.
3.5 Bentinck & van Randwijck BV heeft gesteld dat zij een tegenvordering heeft op [eiser C] en dat voor het geval [eiser C] het daar inhoudelijk niet mee eens is, zij, Bentinck & van Randwijck BV, een eis in reconventie instelt.
Blijkens de proceshouding van [eiser C] - hij betwist de vordering gemotiveerd- is de voorwaarde waaronder deze reconventie wordt ingesteld vervuld en dient die tegenvordering thans in het kader van de reconventie te worden besproken.
3.6 De uitkomst van dit geschil in conventie is, dat het bij verstek gewezen vonnis niet in stand kan blijven en dat beslist moet worden zoals hierna bepaald.
3.7 Omdat het thans toe te wijzen bedrag in conventie slechts een fractie betreft van het bij verstek toegewezen bedrag, is het redelijk te noemen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd op de wijze zoals hierna gevonnist.
3.8 Bentinck & van Randwijck BV vordert in reconventie de betaling door [eiser C] van Euro 1922,06; volgens Bentinck & van Randwijck BV betreft dit bedrag de afgesproken vergoeding van de verrichte werkzaamheden voor zover deze nog niet zijn voldaan.
[eiser C] betwist dit. Niet alleen, aldus [eiser C] heeft Bentinck & van Randwijck BV de afgesproken werkzaamheden niet afgemaakt, immers [eiser C] en zijn zoon hebben uiteindelijk het dak ter voorkoming van verdere schade zèlf dichtgemaakt; bovendien echter zijn de werkzaamheden overigens niet naar tevredenheid afgemaakt. Voorts wijst [eiser C] er op, dat Bentinck & van Randwijck BV in een brief aan de advocaat van [eiser C], overgelegd als productie 5 bij inleidende dagvaarding, zelf heeft aangegeven: dat "bij verrekening van de nota's en hiervan de aftrek van de aanbetaling blijft er nog een bedrag openstaan van 50 euro en de BTW over 2650 euro”; verderop in deze brief becijfert Bentinck & van Randwijck BV dit restantbedrag op Euro 553,50. Dit bedrag, aldus [eiser C], valt niet te rijmen met het thans in reconventie gevorderde bedrag.
Deze verweren vergden een nader processueel standpunt van Bentinck & van Randwijck BV. Bentinck & van Randwijck BV echter heeft niet gerepliceerd en heeft slechts in de conclusie van dupliek in conventie gesteld dat zij de werkzaamheden naar behoren heeft afgemaakt en dat zij persisteert bij het bedrag van Euro 1922,06.
Deze stelling is ontoereikend feitelijk ingericht om, gelet op die verweren, tot toewijzing van de vordering te kunnen komen.
De reconventionele vordering wordt dan ook afgewezen. Bentinck & van Randwijck BV dient de reconventionele kosten te dragen; deze stelt de rechtbank echter op nihil, omdat het reconventionele geschil niet tot afzonderlijke kosten heeft geleid.
ontheft opposanten, oorspronkelijk gedaagden, van de veroordeling die tegen hen is uitgesproken bij vonnis van de rechtbank te Breda van 9 februari 2011 onder zaaknummer/ rolnummer 229416/ HAZA 11-53, wijst de vordering tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] af,
veroordeelt Bentinck & van Randwijck BV om aan [eiser C] de somma van Euro 2500,= te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2011 tot de dag van voldoening,
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de proceskosten tussen [eiser C] en Bentinck & van Randwijck BV zo, dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
wijst af het meer of anders gevorderde
veroordeelt Bentinck & van Randwijck BV in de proceskosten, deze voor zover aan de zijde van [eiser C] gerezen, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.