ECLI:NL:RBBRE:2011:BT7238

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
238796 FT RK 11.1379
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Boerma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 11 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door [verzoeker] tegen [verweerder]. [Verzoeker] had een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar [verweerder] weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] twee preferente en zeven concurrente schuldeisers heeft, met een totale vordering van €20.088,07. [Verweerder] had een vordering van €705,74, maar door rente en kosten was dit bedrag opgelopen tot €1.025,66. De rechtbank heeft ook gekeken naar de eerdere schuldsaneringsregeling van [verzoeker], die op 5 november 2002 was uitgesproken en waarbij op 7 maart 2006 de schone lei was verleend.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat een dwangakkoord alleen kan worden gevraagd in combinatie met een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen voldoende concrete omstandigheden zijn die een uitzondering op de afwijzingsgrond rechtvaardigen. [Verzoeker] heeft in het verleden een schuldsaneringsregeling gehad en er zijn pas vijf jaar verstreken sinds deze regeling is geëindigd. De rechtbank concludeert dat [verweerder] in redelijkheid heeft kunnen weigeren in te stemmen met de schuldregeling, en heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen, waarbij het vonnis is uitgesproken door mr. Boerma in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
verzoek ex art. 287a Fw
rekestnummer: 238796 FT RK 11.1379
uitspraakdatum: 11 oktober 2011
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres], [woonplaats],
verzoeker,
tegen
[verweerder],
gevestigd te [woonplaats],
verweerder.
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 15 augustus 2011 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 27 september 2011.
2. Het verzoek.
Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3. De beoordeling.
3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- [verzoeker] heeft 2 preferente en 7 concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van Euro 20.088,07 van hem te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort [verweerder], met een vordering van Euro 705,74.
- [verzoeker] heeft op of omstreeks 19 april 2011 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende 4,9% voor de concurrente schuldeisers en 9,8% voor de preferente schuldeisers.
- [verweerder] is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden dat de factuur Euro 354,72 beloopt en dat tengevolge van non-betaling van [verzoeker] dit bedrag door rente en incasso-, proces- en deurwaarderskosten is opgelopen tot Euro 1.025,66 en dat niet mag worden verwacht dat [verweerder] nog meer kosten voor haar rekening neemt ten faveure van een “schone lei” van de veroorzaker van de schade.
- Op [verzoeker] is eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing geweest. Deze regeling is uitgesproken op 5 november 2002 en bij vonnis van 7 maart 2006 is aan hem de schone lei toegekend.
3.2 [verzoeker] heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat hij in 2010 5 weken in detentie heeft verbleven en dat zijn leven daardoor helemaal is veranderd. [verzoeker] heeft verklaard dat hij verslaafd is geweest en dat hij zijn verslaving sinds 2 jaar heeft overwonnen. Op 3 oktober 2011 is zijn werk bij de zorgboerderij afgerond en is hij op de wachtlijst van de WSW geplaatst. Voorts zijn ook bij Kentron meerdere behandelingen afgerond. Daarnaast heeft [verzoeker] gesteld dat de reclassering ook vertrouwen in hem heeft, daar hij van toezicht 5 naar toezicht 1 is gegaan. [verzoeker] heeft tot slot aangevoerd dat hij budgetbegeleiding heeft en dat het sindsdien goed met hem gaat.
3.3 Uit de tekst van art. 287a Fw volgt dat een dwangregeling alleen kan worden gevraagd tegelijk met de indiening van een verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Uit de jurisprudentie volgt voorts dat bij de beoordeling van de vraag of een dwangakkoord kan worden bevolen een vergelijking moet worden gemaakt met de positie waarin de schuldeiser zou verkeren wanneer de wettelijke schuldsanering zou worden doorlopen. Het komt erop neer dat alleen wanneer geoordeeld kan worden dat de schuldeiser misbruik maakt van zijn recht doordat een wettelijke schuldsanering hem niet méér zal opleveren, de dwangregeling wordt gelast. Dit ligt ook in de rede nu in een dwangregeling schuldeiser op geen enkele wijze wordt gecompenseerd voor het verlies van zijn vordering en er ook geen sprake is van een voldoende zwaarwegend en concreet algemeen belang dat zou kunnen rechtvaardigen dat de schuldeiser zijn vordering verliest. Beoordeeld dient daarom steeds te worden of een wettelijke schuldsanering de schuldeiser meer zal opleveren, waarbij ook van belang is of het aanbod dat wordt gedaan, het uiterste is. Aldus staat een verzoek om een dwangregeling dus niet op zichzelf, maar hangt samen het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.4 In een geval waarin vaststaat dat de schuldenaar niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling omdat er, zoals hier, een dwingende afwijzingsgrond bestaat, is die vergelijking in beginsel niet te maken. Dit kan slechts anders zijn wanneer er voldoende concrete omstandigheden zijn die maken dat er wel een inschatting te maken is van wat er zal gebeuren in de wettelijke regeling. In een zaak als de onderhavige waarin de afwijzingsgrond van artikel 288 lid 2 onder d Fw geldt, zal dit in het algemeen pas het geval zijn wanneer de periode van 10 jaar al grotendeels is verstreken. Bovendien zal voor een dergelijke uitzondering alleen grond zijn wanneer zich aan de zijde van de schuldenaar een zeer klemmende en uitzichtloze situatie voordoet. In de onderhavige zaak is er geen grond een dergelijke uitzondering aan te nemen. Er zijn immers pas 5 jaar verstreken sinds de vorige schuldsaneringsregeling is geëindigd en bovendien staat niet zonder meer vast dat het huidige aanbod het uiterste is wat de schuldenaar kan doen. Hij heeft op dit moment geen werk, heeft net zijn vrijwilligerswerk bij de zorgboerderij afgerond, staat op de wachtlijst van de WSW en ontvangt een bijstandsuitkering. Ook daardoor is een vergelijking met een denkbeeldige WSNP-situatie – waarin de schuldenaar in beginsel op zoek zou moeten naar betaald werk – niet te maken.
3.5 De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [verweerder] in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
4. De beslissing.
De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Boerma en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.