ECLI:NL:RBBRE:2011:BT2855

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
240157 HA RK 11-155
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure betreffende recreatiepark Fort Oranje

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 28 september 2011 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de vennootschap "Recreatiepark Fort Oranje B.V.". Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mrs. Peters en Van Ginneken, die betrokken waren bij een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechters vooringenomen waren, onder andere vanwege hun eerdere betrokkenheid bij een geschil tussen verzoekster en het college. Verzoekster exploiteert een camping en was in een juridische strijd verwikkeld over bestuursdwang die was toegepast vanwege illegale hennepkwekerijen op haar terrein. Tijdens de zitting op 7 september 2011, waar het wrakingsverzoek werd behandeld, voerde de gemachtigde van verzoekster aan dat de vragen van mr. Peters blijk gaven van vooringenomenheid. De rechters hebben echter betoogd dat hun vragen kritisch waren en pasten binnen het feitenonderzoek dat noodzakelijk was voor de beoordeling van de zaak. De wrakingskamer oordeelde dat de bezwaren van verzoekster niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig waren. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid en wees het wrakingsverzoek af. De zaak zal worden hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
zaak/rolnummer 240157 HA RK 11-155
beslissing van de wrakingskamer
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht van:
de vennootschap “Recreatiepark Fort Oranje B.V.”,
gevestigd te Rijsbergen,
verder te noemen verzoekster.
1. Het verloop van het geding
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- het proces-verbaal van de op 7 september 2011 in de hierna te noemen zaak gehouden zitting, waarin onder meer opgenomen het door verzoekster tegen de hierna te noemen behandelend rechters mondeling gedane wrakingsverzoek;
- de faxbrief van 20 september 2011 van de hierna te noemen gemachtigde van verzoekster;
- de processtukken zoals opgenomen in het zaaksdossier betreffende de hierna te noemen zaak en
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 21 september 2011, waarbij zijn verschenen, namens verzoekster, haar directeur [[verzoekster], bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.S. Pols, mrs. Th. Peters en C.A.F. van Ginneken, rechters in deze rechtbank, en mr. J.M. den Boer, namens het hierna te noemen college van burgemeester en wethouders.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van mrs. Peters en Van Ginneken, beiden voornoemd, als behandelend rechters van de bij het team bestuursrecht van deze rechtbank tussen verzoekster als eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert als verweerder aanhangige beroepszaak onder procedurenummer ABW 11/91 GEMWT.
Mrs. Peters en Van Ginneken, verder ook te noemen de rechters, berusten niet in het verzoek tot hun wraking.
3. De feiten en de gronden van de wraking
Verzoekster exploiteert een camping, genaamd Fort Oranje. Tijdens een controle op 19 mei 2010 is gebleken dat vijf stacaravans of daarmee vergelijkbare objecten werden gebruikt als hennepkwekerij. Genoemd college, zich op het standpunt stellend dat acuut ingrijpen op grond van strijdig handelen met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en op grond van gevaar voor de veiligheid en gezondheid van campinggasten, geboden was, heeft besloten tot toepassing van bestuursdwang zonder voorafgaande last en zonder voorafgaand besluit.
Het door verzoekster bestreden besluit strekt ertoe om haar in kennis te stellen van het feit dat spoedshalve bestuursdwang is toegepast en om de daarmee gepaard gaande kosten op haar te verhalen.
De behandeling ter zitting van deze beroepszaak door de meervoudige kamer van het team bestuursrecht van deze rechtbank, die was samengesteld uit mr. Peters, als voorzitter en mrs. Van Ginneken en L.P. Hertsig, als rechters, heeft plaatsgevonden op 7 september 2011.
Het van die behandeling ter zitting opgemaakte proces-verbaal vermeldt -voor zover relevant- het volgende verloop daarvan:
Peters:
De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres geen problemen met de hoogte van kosten heeft.
Pols:
Dat klopt.
Peters:
Dan kan worden vastgesteld dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot de beslissing van verweerder om de kosten op eiseres te verhalen, en tot het gegeven dat verweerder de beslissing tot toepassing van bestuursdwang pas 39 dagen na dato op schrift heeft gesteld.
Pols:
Dat klopt. Om met het laatste te beginnen. Verweerder moet de beslissing zo spoedig mogelijk op schrift stellen. Zo spoedig mogelijk is binnen een maand na het feitelijk toepassen van bestuursdwang. Door de traagheid van verweerder heeft eiseres schade geleden. Bovendien is het een principieel punt. Als een burger een dag te laat is met het maken van bezwaar, wordt dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Waarom mag een bestuursorgaan dan wel straffeloos termijnen schenden. En nog over schade gesproken: doordat eiseres zo laat op de hoogte is geraakt van verweerders beslissing om de kosten op haar te verhalen, is eiseres beperkt in haar mogelijkheden om verhaal bij de echte overtreders te halen.
Den Boer:
Volgens mij heeft eiseres helemaal geen schade geleden, want de hennepkwekers waren al weg-–spoorloos verdwenen- toen de kwekerijen werden ontmanteld. Hieraan voeg ik toe dat de stacaravans volledig als hennepkwekerijen in gebruik waren, en dat er niet meer werd gewoond. Dat moet bij eiseres toch bekend zijn. Het is dus wel heel optimistisch om te veronderstellen dat eiseres verhaalsmogelijkheden had.
Peters:
Heeft verweerder de kwekers persoonlijk aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Den Boer:
Verweerder had het idee dat in ieder geval eiseres de overtreder was. Daarom heeft verweerder niet gekeken of er wellicht ook andere overtreders waren. “
en voorts
Pols:
De stelling van verweerder dat eiseres de stacaravans in strijd met het bestemmingsplan heeft laten gebruiken, is voor een belangrijk deel gebaseerd op het argument dat eiseres privaatrechtelijk tegen de aanwezigheid van de hennepkwekerijen had kunnen optreden. Eiseres meent dat dit argument niet deugt. Zij heeft namelijk alles gedaan wat van haar mocht worden verlangd. Ik licht dat toe. Eiseres is eigenaar van de grond en de stacaravans waarover het vandaag gaat. Zij verhuurde die stacaravans. Op zichzelf en in theorie zou eiseres handhavend kunnen optreden tegen illegale praktijken. Maar dat zou neerkomen op eigenrichting. En hoe had eiseres dat dan moeten aanpakken? Zij kan toch niet zomaar een stacaravan betreden om te controleren of daar illegale activiteiten plaatsvinden? De politie is de eerstaangewezen instantie om opsporingsactiviteiten te verrichten, en om tegen criminelen op te treden. Dat kan van eiseres redelijkerwijs niet worden verlangd. Bovendien gaat het om een grote camping met meer dan 600 stacaravans. Eiseres kan toch niet maandelijks alle stacaravans controleren of laten controleren? In dit kader: eiseres wist niet dat in de onderhavige stacaravans hennep werd geteeld.
Peters:
Misschien is de grootte van de camping aanleiding om meer mensen voor het houden van toezicht in te zetten.
[verzoekster]:
Het houden van toezicht is iets anders dan het opzetten en in stand houden van een controleapparaat. Als we ontdekken dat ergens iets illegaals gebeurt, melden we dat aan de politie en het OM.
Peters:
Maar in dat geval kunt u toch ook de huurovereenkomsten opzeggen? Daarvoor hebt u de politie niet nodig.
Pols:
Het gaat te ver om dat van eiseres te verwachten.
Peters:
Wist eiseres van de hennepteelt in stacaravans waarover het vandaag gaat?
Pols:
Nee.
Peters:
Hoe kon u deze overtredingen dan melden aan de politie?
Pols:
Zoal ik al eerder zei, meldt eiseres overtredingen altijd aan de politie en het OM. Die moeten dan handhavend optreden. Zo’n optreden mag men van eiseres niet verwachten. Toen eiseres van de hennepkwekerijen wist, heeft zij aangifte gedaan.
Peters:
Maar de aangifte die u bij het beroepschrift heeft meegestuurd, dateert toch van 2008?
Vervolgens is in 2009 een aantal hennepkwekerijen ontruimd. Die aangifte ging dan toch niet over de nu aangetroffen hennepkwekerijen? Van deze kwekerijen wist eiseres ook niet, zei u zojuist.
Pols:
Ik begin er genoeg van te krijgen! Meneer Peters, u bent vooringenomen. Dat blijkt uit de vragen die u aan eiseres stelt, en uit de wijze waarop u deze vragen stelt. Bovendien bent u eerder bij geschillen tussen eiseres en verweerder betrokken geweest. U hebt enige maanden geleden namelijk een verzoek om schorsing van een dwangsombeschikking afgewezen.
[verzoekster]:
Ik heb ook een probleem met mevrouw Van Ginneken. Zij was namelijk lid van de meervoudige kamer die het beroep tegen de instandlating van de dwangsombeschikking ongegrond heeft verklaard.
Peters:
Zie ik het goed, dan is de situatie nu aldus. De gemachtigde van eiseres wraakt mij vanwege de vragen die ik zojuist heb gesteld, en vanwege mijn betrokkenheid bij een eerder geschil tussen eiseres en verweerder. De gemachtigde van eiseres wraakt ook mevrouw Van Ginneken, vanwege haar betrokkenheid bij een eerder geschil tussen eiseres en verweerder.
Pols:
Dat klopt.
Peters:
Meneer Pols. Wraakt u ook mevrouw Hertsig?
Pols:
Nee. Mevrouw Hertsig ken ik niet.
Peters:
De rechtbank schorst de zitting.
Opmerking griffier: de leden van de rechtbank en de griffier trekken zich gedurende vijf minuten terug voor beraad.
Peters:
De rechtbank heropent de zitting. Ik berust niet in de wraking, en mevrouw Van Ginneken evenmin. De zaak zal worden voorgelegd aan de wrakingskamer. Wil een van de aanwezigen nog iets zeggen?
Pols:
Ik heb de indruk dat de heer Peters zijn uitspraak al klaar had toen hij begon met de mondelinge behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening.
Peters:
Ik schors het onderzoek ter zitting. Ik sluit de zitting.
Bij zijn hiervoor aangehaalde faxbrief van 20 september 2011 heeft de gemachtigde van verzoekster zich op het standpunt gesteld, dat het proces-verbaal een incorrecte en incomplete weergave is van hetgeen daadwerkelijk ter zitting naar voren is gebracht. Naar zijn mening zijn de volgende onderdelen onjuist en incompleet weergegeven:
- pagina 2, alinea 4: “Zo spoedig mogelijk is binnen een maand na het feitelijk toepassen van bestuursdwang.” Gezegd is dat zo spoedig mogelijk, in ieder geval niet meer dan een maand na de uitvoering van het bestuursdwangbesluit is. De versie in het proces-verbaal heeft een tegengestelde strekking.
- Pagina 2, alinea 7: Nadat Peters gevraagd heeft of Den Boer de kwekers niet persoonlijk aangesproken heeft, en Den Boer geantwoord heeft dat voor hem vaststond (en niet zoals in proces-verbaal is vermeld dat hij het idee had) dat eiseres de overtreder was en daarom niet gekeken heeft of er wellicht ook andere overtreders waren, is de volgende vraag van Peters in het proces-verbaal weggelaten: “Was er niet een andere wijze waarop u dit aan eiseres had kunnen aanwrijven?“
- Pagina 3, alinea 7: De weergave van het betoog van de gemachtigde is volstrekt onjuist. Betoogd is dat in de jurisprudentie van de Raad van State de plichten van een eigenaar met betrekking tot verhuurde objecten redelijk nauwkeurig omlijnd zijn en dat eiseres in dit kader alle maatregelen heeft genomen die van haar gevergd kunnen worden. Bij het aangaan van de huurovereenkomsten doet eiseres voldoende onderzoek naar de identiteit van de huurder en voert zij een toereikende administratie. Daarnaast worden regelmatig caravans gecontroleerd. Indien illegale hennepplantages aangetroffen worden, dan wordt hiervan bij de politie melding gemaakt. Hiermee heeft de verhuurder in beginsel al hetgeen gedaan wat van haar verwacht mag worden. Op dat moment is het in de eerste plaats de taak van de politie om tot actie over te gaan. Nadat hierop reacties kwamen van de zijde van Den Boer en Peters dat ook een eigenaar kan optreden tegen hennepplantages, heeft de gemachtigde geantwoord dat van een burger niet verwacht mag worden de taak van opsporing en vervolging op zich te nemen en dat het evenmin mogelijk is meer dan 600 caravans maandelijks te controleren. Hiertoe ontbreken zowel de praktische mogelijkheden als de opsporingsbevoegdheden. Peters heeft hierop geantwoord dat dat wel mogelijk zou zijn. Den Boer heeft hierop gereageerd dat een melding bij de politie niet voldoende is, doch dat van een verhuurder meer verwacht mag worden.
- Vervolg pagina 4: “Peters: Maar in dat geval kunt u toch ook de huurovereenkomsten opzeggen? Daarvoor hebt u de politie niet nodig.
Pols: Het gaat te ver om dat van eiseres te verwachten.” Woorden van deze strekking zijn niet gezegd, noch door Peters noch door de gemachtigde. Het volgende is wel gezegd:
Wederom herhaalde Peters dat van eiseres verwacht mag worden dat bij het aantreffen van een hennepplantage door eiseres opgetreden dient te worden, en dit niet in de eerste plaats een taak van de politie is. De gemachtigde heeft geantwoord dat dit in de eerste plaats een politietaak is, en na politieoptreden het vervolgens mogelijk is om de betreffende huurders van het terrein te verwijderen en dit ook zo gebeurt. De gemachtigde heeft aangevuld dat het te ver gaat om van een burger te verwachten om bij het aantreffen van een hennepplantage zelf handhavend op te treden aangezien als bekend verondersteld mag worden dat dit doorgaans zware criminelen zijn die zich met deze praktijken bezig houden. Het is de overheid die hennepkweek verboden heeft, van haar mag dan ook verwacht worden dat opgetreden wordt in geval melding gemaakt wordt. Ter illustratie heeft de gemachtigde verwezen naar de foto’s van een mishandeling die als productie overgelegd zijn, welke plaatsgevonden heeft in verband met het optreden tegen hennepkwekers.
- Pagina 4, alinea 9: De weergave van de woorden van Peters is juist, het antwoord daarop van de gemachtigde echter niet. Deze heeft duidelijk aangegeven dat hij er geen probleem mee heeft dat Peters en Van Ginneken bij een eerder geschil betrokken zijn geweest. Waar hij wel problemen mee heeft, is de wijze waarop de betreffende vonnissen zijn gemotiveerd, alsmede de opmerkingen van mr. Peters tijdens de behandeling van de tussen verzoekster en het college gediend hebbende voorlopige voorziening, die een grote mate van vooringenomenheid hadden en op dat moment al een wraking deden overwegen. Dat is dus geen als antwoord van de gemachtigde in het proces-verbaal vermelde: “Dat klopt.”
De gemachtigde van verzoekster stelt zich op het standpunt dat het proces-verbaal, gezien de gebrekkige en incomplete weergave van het ter zitting verhandelde, niet als grondslag kan dienen voor de behandeling van het wrakingsverzoek.
Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingverzoek heeft de gemachtigde van verzoekster nog aangevoerd dat mr. Peters blijkens zijn vraagstelling ter zitting is meegegaan met de absurde stellingen van het college, dat van verzoekster veel meer verwacht mocht worden met betrekking tot het bestrijden van op haar recreatiepark aangetroffen hennepkwekerijen en dat zij dan ook bij het aantreffen daarvan eigenhandig tot ontruiming had dienen over te gaan. Mr. Peters heeft hiermee blijk gegeven van vooringenomenheid. Dit geldt volgens verzoekster temeer in combinatie met de uitspraak van 4 maart 2011, door mr. Peters gegeven terzake van haar verzoek om een voorlopige voorziening tegen een dwangsombesluit tot sluiting van het recreatiepark. Voor met name een aantal daarin door hem gegeven rechtsoverwegingen kan immers geen enkele steun worden gevonden in het betreffende dossier.
Ook mr. Van Ginneken is betrokken geweest in een eerdere door verzoekster tegen het college ingediende beroepszaak, betrekking hebbend op een dwangsombesluit, welk beroep ongegrond is verklaard bij uitspraak van 4 juli 2011. Volgens verzoekster is ten aanzien van de aan die beslissing ten grondslag gelegde rechtsgronden sprake van een doelredenering, waaruit blijkt van een vooringenomenheid van mr. Van Ginneken.
Dit in combinatie met de omstandigheid dat mr. Van Ginneken ter zitting van 7 september 2011 heeft nagelaten te reageren op het standpunt van het college, maakt volgens verzoekster dat ook ten aanzien van haar de vrees voor vooringenomenheid gerechtvaardigd is.
4. Het standpunt van de rechters
Zowel mr. Peters als mr. Van Ginneken stellen zich in de eerste plaats op het standpunt dat het proces-verbaal van de zitting van 7 september 2011 een correcte zakelijke weergave is van hetgeen op die zitting heeft plaatsgevonden.
Mr. Van Ginneken voert verder aan dat verzoekster, althans haar gemachtigde, blijkens de op 13 juli 2011 verzonden oproep voor de zitting al geruime tijd op de hoogte was van de samenstelling van de kamer, die het beroep op die zitting zou behandelen. Desondanks heeft verzoekster, dan wel haar gemachtigde toen geen wrakingsverzoek ingediend, maar is zij eerst op de zitting van 7 september 2011 gewraakt. De omstandigheid dat verzoekster het niet eens is met de motivering van de beslissing van 4 juli 2011, gegeven op een eerder beroep, maakt volgens haar niet dat sprake is van vooringenomenheid. Voor verzoekster staat daarvoor de weg open van het instellen van hoger beroep, van welke mogelijkheid zij kennelijk inmiddels gebruik heeft gemaakt. Mr. Van Ginneken meent dan ook dat het tegen haar gedane wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.
Ook mr. Peters stelt zich op dit standpunt. Waar verzoekster ter onderbouwing van haar beroep de stelling inneemt, dat zij met betrekking tot de geconstateerde hennepkwekerijen alles heeft gedaan wat van haar verwacht mocht worden, behoefde dit standpunt in zijn opvatting nader onderzoek ter zitting en heeft hij met zijn vragen niet anders beoogd dan de juistheid van dit standpunt te toetsen. Uit de omstandigheid dat die vragen kritisch waren, volgt volgens hem niet dat hij daarmee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid.
Evenals mr. Van Ginneken voert mr. Peters verder aan dat evenmin een vooringenomenheid kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat ook hij bij een eerdere zaak, in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter, betrokken is geweest en daarbij een voor verzoekster ongunstige uitspraak heeft gedaan. Mr. Peters voert aan dat het middel van wraking niet het geëigende middel is om die uitspraak aan te vechten. Voor zover verzoekster de wraking nog mede grondt op de wijze waarop hij het verzoek om voorlopige voorziening destijds ter zitting heeft behandeld, is hem niet duidelijk waarop verzoekster doelt. Bovendien kan verzoekster dit niet meer als wrakingsmiddel opwerpen.
5. Het standpunt van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert
Het college stelt zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen. De tijdens de behandeling ter zitting gestelde vragen waren immers niet van dien aard dat deze de conclusie van verzoekster, dat daarmee blijk is gegeven van vooringenomenheid, kunnen dragen. Daarnaast dienen de door verzoekster aangevoerde grieven tegen de eerder gegeven beslissingen in hoger beroep en niet in een wrakingsprocedure aan de orde te worden gesteld.
6. De beoordeling en de gronden daarvoor
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Naar heersende rechtsopvatting geldt daarbij als uitgangspunt dat de rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert.
De wrakingskamer stelt voorop dat met betrekking tot de door verzoekster opgeworpen bezwaren tegen de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 7 september 2011 moet worden geconstateerd, dat deze bezwaren geen cruciale afwijkingen van die inhoud behelzen. Het gaat veeleer om nuanceverschillen die geen afbreuk doen aan de in het proces-verbaal vermelde zakelijke weergave van de behandeling ter zitting. Dat het proces-verbaal bewust op deze wijze zou zijn opgesteld met het doel het wrakingsverzoek te frustreren, zoals door de gemachtigde van verzoekster is gesuggereerd, is geenszins aannemelijk geworden.
De door mr. Peters gestelde vragen waren zeker kritisch maar pasten -in het licht van de door verzoekster aan haar beroep ten grondslag gelegde argumenten- ook geheel in het in de zaak te houden feitenonderzoek en daaruit kan, naar objectieve maatstaven gemeten, geen vooringenomenheid worden afgeleid.
Evenmin levert die wijze van vraagstelling in samenhang bezien met de eerder door mr. Peters gegeven uitspraak reden op voor een gegronde wraking. Met mr. Peters moet worden vastgesteld, dat verzoekster deze haar niet welgevallige uitspraak in het kader van een bodemprocedure opnieuw kan laten beoordelen, maar dat zij niet langs de weg van het indienen van een wrakingsverzoek daartegen kan opkomen.
Ditzelfde geldt ten aanzien van mr. Van Ginneken. De in dat kader door verzoekster ten aanzien van haar, in samenhang met de door haar eerder gegeven uitspraak, opgeworpen wrakingsgrond, dat zij ter zitting zou hebben nagelaten aan het college kritische vragen te stellen -zo overigens dit al in de rede zou hebben gelegen- faalt reeds daarom, nu zij door het gedane wrakingsverzoek daaraan niet heeft kunnen toekomen.
Van zwaarwegende aanwijzingen als hiervoor bedoeld is dan ook ten aanzien van geen van beide betrokken rechters gebleken.
Het wrakingsverzoek behoort dan ook te worden afgewezen.
7. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking van de behandelend rechters mrs. Peters en Van Ginneken, beiden voornoemd, in de zaak met procedurenummer AWB 11/91 GEMWT af en bepaalt dat die zaak zal worden hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 28 september 2011 door mrs. P.P.M.H. van Hooff, M.E.H. Janssen en D. Hund, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
--