ECLI:NL:RBBRE:2011:BT1900
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.M. de Werd
- M.P.J. Tillie
- Rechtspraak.nl
Hondenbelasting en de rechtsgeldigheid van de verordening
In deze zaak heeft de rechtbank Breda geoordeeld over de rechtsgeldigheid van de hondenbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende, wonende te [woonplaats], had bezwaar gemaakt tegen de aanslag hondenbelasting voor het jaar 2010, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Veldhoven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet was gehoord in de bezwaarfase, maar oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden omdat de belanghebbende geen verzoek tot horen had ingediend. De rechtbank verwees naar artikel 231 van de Gemeentewet en artikel 25 van de AWR, waaruit blijkt dat de heffing van gemeentelijke belastingen met toepassing van de AWR geschiedt.
De belanghebbende betoogde dat er voor het jaar 2010 geen verordening was vastgesteld voor de hondenbelasting, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank stelde vast dat de Verordening 2009, die op 4 november 2008 was vastgesteld, nog steeds van kracht was en niet was ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat de verordening niet alleen voor 2009 gold, maar ook voor 2010, omdat deze niet was ingetrokken.
Daarnaast werd de stelling van de belanghebbende dat het tarief van de hondenbelasting onredelijk en willekeurig was, verworpen. De rechtbank benadrukte dat gemeenten een grote vrijheid hebben bij het vaststellen van tarieven voor gemeentelijke belastingen, zolang deze niet in strijd zijn met de wet. De rechtbank concludeerde dat de door de gemeente gehanteerde tarieven niet als onredelijk of willekeurig konden worden aangemerkt, ondanks dat het tarief hoger was dan in andere gemeenten. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigde de geldigheid van de aanslag hondenbelasting.