ECLI:NL:RBBRE:2011:BR4512

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 4370 WET
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot realisering van een busparkeerstrook en opheffing van parkeerverbod aan de Hoofdgraaf

In deze zaak heeft eiser, wonende te Woudrichem, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem. Dit besluit betreft de realisering van een parkeerstrook voor bussen nabij het Prinsentuin College en de opheffing van een parkeerverbod aan de Hoofdgraaf. Eiser stelt dat de opheffing van het parkeerverbod leidt tot overlast en dat de gekozen oplossing niet duurzaam en verkeersveilig is. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 april 2011, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeenteraad op 16 februari 2010 heeft besloten budget beschikbaar te stellen voor de aanleg van de parkeerstrook. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verkeersbesluiten die de aanleg van de parkeerstrook en de opheffing van het parkeerverbod regelen. De rechtbank oordeelt dat de aanleg van de parkeerstrook een feitelijke handeling is, waartegen geen rechtsmiddel openstaat, maar dat het verkeersbesluit tot reservering van de parkeerstrook wel vatbaar is voor bezwaar en beroep.

De rechtbank heeft de belangenafweging van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de motivering van het verkeersbesluit niet onredelijk is. Echter, de rechtbank heeft ook geconstateerd dat er een motiveringsgebrek is met betrekking tot het verkeersbesluit dat het parkeerverbod opheft. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiser. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en dient het griffierecht te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 4370 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
[naam persoon],
wonende te [plaatsnaam], gemeente Woudrichem, eiser,
gemachtigde mr. E. Beele,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 24 september 2010 beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 17 augustus 2010, verzonden op 25 augustus 2010 (bestreden besluit), inzake een verkeersbesluit tot het reserveren van een aan te leggen parkeerstrook voor bussen (verkeersbesluit 2) en een besluit tot het intrekken van het parkeerverbod tegenover de inrit van eiser (verkeersbesluit 1).
Het beroep is, gevoegd met de zaak van eiser onder nummer 10 / 2776 en met de zaak onder nummer 10 / 4411 van [naam persoon], behandeld ter zitting van 27 april 2011. Daarbij was eiser aanwezig, bijgestaan door mr. [naam persoon]. Namens verweerder zijn mr. [naam persoon] en [naam persoon] verschenen. Verder was eiser [naam persoon] aanwezig, bijgestaan door mr. S. Oord.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn eenmaal verlengd.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser woont aan de [adres] te [plaatsnaam], nabij het Prinsentuin College. ’s Ochtends en ’s avonds komen zeven bussen in twee rondes leerlingen van het Prinsentuin College brengen of ophalen. Die bussen stoppen feitelijk op de rijbaan van de Hoofdgraaf.
Bij brief van 22 februari 2010 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de gemeenteraad van Woudrichem op 16 februari 2010 heeft besloten budget beschikbaar te stellen voor de realisering van een parkeerstrook langs de Hoofdgraaf. In die brief staat tevens dat het realiseren van een parkeerstrook past binnen het bestemmingsplan en dat voor het gebruik van die parkeerstrook geen verkeersbesluit nodig is.
Op 26 februari 2010 heeft verweerder besloten het aantal verkeersborden in de gemeente Woudrichem terug te brengen, onder andere door alle niet-zonale parkeerverboden op te heffen (verkeersbesluit 1). Dit besluit is op 29 april 2010 gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Dit besluit heeft onder meer tot gevolg dat een plaatselijk parkeerverbod aan de Hoofdgraaf tegenover de inrit van eisers perceel zal vervallen.
Op 23 maart 2010 heeft verweerder besloten de nog te realiseren parkeerstrook aan de Hoofdgraaf door plaatsing van het verkeersbord E08d en het onderbord ‘tussen 8 en 16 uur’ aan te wijzen als uitsluitend bestemd voor bussen tussen 8.00 en 16.00 uur (verkeersbesluit 2). Dit besluit is op 25 maart 2010 gepubliceerd in een huis-aan-huisblad.
Tegen beide verkeersbesluiten heeft eiser op 4 mei 2010 een bezwaarschrift ingediend, wat betreft het verkeersbesluit 1 alleen voorzover dat leidt tot opheffing van het parkeerverbod op de Hoofdgraaf.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ontvankelijk maar ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat beide besluiten in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. Realisering van de parkeervakken en opheffing van het parkeerverbod aan de Hoofdgraaf leidt tot overlast voor eiser. Het is geen duurzame en verkeersveilige oplossing van de problematiek van het Prinsentuin College. De keuze voor deze variant is onredelijk. Verder is er kans op overlast door drugskoeriers na schooltijd en dient eiser in aanmerking te komen voor nadeelcompensatie. Er is geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit en het besluit is onuitvoerbaar omdat een deel van de grond eigendom is van buurman Van Eeten. Verder deugt de bekendmaking van de besluiten niet.
2.3 Artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) luidt, voorzover hier van belang:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
(…)
Artikel 15 van de WVW luidt:
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Artikel 18, eerste lid, van de WVW luidt:
Verkeersbesluiten worden genomen:
a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;
b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;
c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;
d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente.
Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen wegverkeer (BABW) luidt:
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 26 van de BABW luidt:
Van de bekendmaking van verkeersbesluiten wordt mededeling gedaan in één of meer plaatselijke dag- of weekbladen. In de mededeling worden in ieder geval de weg waarop het verkeersbesluit betrekking heeft, alsmede de te plaatsen of te verwijderen verkeerstekens dan wel de te treffen maatregelen ter regeling van het verkeer vermeld.
2.4 In het kader van de toetsing van verkeersbesluit 2 merkt de rechtbank op dat de aanleg van een parkeerstrook langs de Hoofdgraaf een feitelijk handelen is, waartegen geen rechtsmiddel openstaat. De reservering van die parkeerstrook tussen 8.00 en 16.00 uur voor bussen is op grond van artikel 15, eerste lid, van de WVW gericht op rechtsgevolg en daarmee wel vatbaar voor bezwaar en beroep. De aanleg van de parkeerstrook langs de Hoofdgraaf valt buiten de grenzen van dit geschil. Dat geldt ook voor het argument dat er een privaatrechtelijke belemmering bestaat voor het realiseren van die parkeerstrook.
Aan verkeersbesluit 2 gaat een politieke keuze van de gemeenteraad vooraf. Die keuze van de gemeenteraad tot de aanleg van een parkeerstrook langs de Hoofdgraaf ligt in dit geding niet ter toetsing voor, maar is voor de rechtbank een feit. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling van eiser dat er een verkeersveiligere variant is voor de afwikkeling van het leerlingenvervoer rondom het Prinsentuin College. In de uitvoering van de politieke keuze van de gemeenteraad is het verkeersbesluit 2 een stap die de rechtbank wel kan toetsen aan de daarvoor geldende voorschriften.
Bij het nemen van een verkeersbesluit als het onderhavige komt verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Het is aan verweerder om alle betrokken belangen van verschillende aard tegen elkaar af te wegen. De rechtbank moet zich bij de toetsing van dit verkeersbesluit terughoudend opstellen. Het besluit kan alleen niet standhouden als het is genomen in strijd is met wettelijke voorschriften of als er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Dat het verkeersbesluit in strijd is met wettelijke voorschriften, is door eiser niet aangevoerd en is de rechtbank niet gebleken. Het geschil spitst zich daarmee verder toe op de gemaakte afweging van alle betrokken belangen.
In het advies van de bezwaaradviescommissie, welk advies verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is uitvoerig ingegaan op de betrokken belangen, ook op de door eiser gestelde belangen inzake luchtkwaliteit en drugscriminaliteit. Overigens merkt de rechtbank op dat het verkeersbesluit (de reservering van een parkeerstrook onder schooltijd voor bussen) op zichzelf geen directe gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit, noch voor eventuele drugscriminaliteit. Bij de afweging van alle belangen is doorslaggevend geacht dat, door de reservering van de parkeerstrook onder schooltijd voor bussen, in de toekomst geen bussen met stationair draaiende motor blijven stilstaan op de rijbaan van de Hoofdgraaf om de leerlingen te laten instappen en uitstappen, maar dat er voor die bussen plaats is op de parkeerstrook om te parkeren zodat de rijbaan vrij blijft voor de afwikkeling van het overige verkeer rondom de school. Die motivering voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen die artikel 21 van de BABW daaraan stelt. Deze belangenafweging is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk, temeer omdat verweerder verder tegemoet wil komen aan de belangen van eiser door, aansluitend op de reservering voor bussen onder schooltijd, op de parkeerstrook een parkeerverbod voor vrachtwagens in te stellen. Dat vereist een volgend verkeersbesluit. Ten tijde van de behandeling ter zitting was dat besluit weliswaar nog niet genomen, maar ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de toezegging onverkort van kracht blijft.
Het beroep van eiser op nadeelcompensatie faalt. Niet valt in te zien dat eiser in een slechtere situatie komt te verkeren door reservering van de parkeerstrook onder schooltijd voor bussen. Dat er tegenover het perceel van eiser een parkeerstrook wordt aangelegd, is geen gevolg van verkeersbesluit 2.
Tussen partijen staat vast dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Een deel van de grond waarop de parkeerstrook wordt aangelegd, is eigendom van eisers overbuurman [naam persoon]. Dat neemt niet weg dat 5 van de 7 beoogde opstelvakken voor bussen wel zonder enige belemmering kunnen worden aangelegd. De privaatrechtelijke belemmering ontneemt verweerder niet de bevoegdheid dit verkeersbesluit reeds nu te nemen. Verder is het niet onredelijk dat het verkeersbesluit al is genomen. Het verkeersbesluit gaat pas werken na de aanleg van de parkeerstrook. Het besluit moet immers worden uitgevoerd door plaatsing van het bord E8 met onderbord. Dat is pas mogelijk als de parkeerstrook is aangelegd.
2.5 Met betrekking tot verkeersbesluit 1 kan de rechtbank bevestigen dat de publicatie daarvan in strijd is met het bepaalde in artikel 26 van de BABW. In de publicatie ontbreekt een opsomming van de straten die door het besluit worden getroffen. Het besluit heeft onder meer tot gevolg dat het huidige parkeerverbod aan de Hoofdgraaf tegenover de inrit van eisers perceel zal vervallen. Eiser heeft dat goed begrepen en heeft tijdig bezwaar gemaakt, zodat hij niet in zijn rechtspositie is benadeeld. Om die reden zal de rechtbank in deze zaak aan de vormfout geen consequenties verbinden.
In haar advies heeft de bezwaaradviescommissie uitdrukkelijk onderkend dat eiser belang heeft bij een parkeerverbod tegenover de inrit van zijn perceel om met motorvoertuigen de draai naar zijn inrit te kunnen maken. De bezwaaradviescommissie heeft verder overwogen dat het huidige parkeerverbod aan de Hoofdgraaf niet meer nodig is zodra de parkeerstrook aan de overzijde van de Hoofdgraaf feitelijk is gerealiseerd, aangezien het op grond van het derde lid van artikel 24 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV) verboden is om op de rijbaan te parkeren naast een parkeervak. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt juist. Tot die tijd is het volgens de bezwaaradviescommissie op grond van artikel 5 van de WVW verboden om te parkeren voor of tegenover een uitrit. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Anders dan met parkeren direct voor een uitrit, is in de wet geen expliciet verbod opgenomen om te parkeren tegenover een uitrit. Artikel 5 van de WVW is een heel algemeen geformuleerde bepaling. Het is niet aannemelijk dat een opsporingsambtenaar bereid zal zijn om ten behoeve van eiser en op basis van alleen deze algemene bepaling handhavend op te treden tegen bestuurders die hun voertuig aan de overzijde van de Hoofdgraaf nabij de uitrit van eisers perceel parkeren. In het kader van de belangenafweging had verweerder zwaar moeten laten meewegen dat het belang van eiser ernstig wordt geschaad indien en zolang de parkeerstrook tegenover zijn perceel niet is aangelegd, terwijl het parkeerverbod tegenover zijn inrit feitelijk al is opgeheven (door verwijdering van het verkeersbord E1 en van de gele onderbroken streep). Dat heeft verweerder niet gedaan. Op dit punt lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. Indien verweerder niet bereid is om het verkeersbord E1 en de gele onderbroken streep aan de Hoofdgraaf tijdelijk te handhaven, moet hij nagaan of het nadeel voor eiser op andere wijze kan worden gecompenseerd.
2.6 Omdat er aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft ten aanzien van verkeersbesluit 1, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiser.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 874,-.
Aldus gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en ondertekend door deze en door mr. M.A.M. de Baar, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: