RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 4411 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer
[naam persoon],
wonende te [plaatsnaam], gemeente Woudrichem, eiser,
gemachtigde mr. S. Oord,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem,
verweerder.
Eiser heeft op 4 oktober 2010 beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 17 augustus 2010, verzonden op 25 augustus 2010 (bestreden besluit), inzake een verkeersbesluit tot het reserveren van een aan te leggen parkeerstrook voor bussen.
Het beroep is, gevoegd met de zaken onder nummer 10 / 4370 en 10 / 2776 van [naam persoon], behandeld ter zitting van 27 april 2011. Daarbij was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. [naam persoon] en [naam persoon] verschenen. Verder was eiser [naam persoon] aanwezig, bijgestaan door mr. [naam persoon].
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn eenmaal verlengd.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser woont aan de [adres] te [plaatsnaam], nabij het Prinsentuin College. ’s Ochtends en ’s avonds komen zeven bussen in twee rondes leerlingen van het Prinsentuin College brengen of ophalen. Die bussen stoppen feitelijk op de rijbaan van de Hoofdgraaf.
Bij brief van 22 februari 2010 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat de gemeenteraad van Woudrichem op 16 februari 2010 heeft besloten budget beschikbaar te stellen voor de realisering van een parkeerstrook langs de Hoofdgraaf. In die brief staat tevens dat het realiseren van een parkeerstrook past binnen het bestemmingsplan en dat voor het gebruik van die parkeerstrook geen verkeersbesluit nodig is.
Op 26 februari 2010 heeft verweerder besloten het aantal verkeersborden in de gemeente Woudrichem terug te brengen, onder andere door alle niet-zonale parkeerverboden op te heffen (verkeersbesluit 1). Dit besluit is op 29 april 2010 gepubliceerd in een huis-aan-huisblad. Dit besluit heeft onder meer tot gevolg dat een plaatselijk parkeerverbod aan de Hoofdgraaf vervalt.
Op 23 maart 2010 heeft verweerder besloten de nog te realiseren parkeerstrook aan de Hoofdgraaf door plaatsing van het verkeersbord E08d en het onderbord ‘tussen 8 en 16 uur’ aan te wijzen als uitsluitend bestemd voor bussen tussen 8.00 en 16.00 uur (verkeersbesluit 2). Dit besluit is op 25 maart 2010 gepubliceerd in een huis-aan-huisblad.
Op 26 april 2010 heeft eiser een bezwaarschrift gestuurd aan de gemeenteraad, kort gezegd inhoudende dat hij zich niet kan verenigen met het plan tot de realisering van een busstation aan de Hoofdgraaf te Andel omdat het verkeersonveilig is, er veel geld wordt besteed zonder dat er grond wordt verworven en dat de school er goedkoop vanaf komt terwijl daar de oorzaak van de verkeersproblemen ligt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder voornoemd bezwaarschrift van eiser ontvankelijk maar ongegrond verklaard.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat zijn bezwaar zowel was gericht tegen het verkeersbesluit van 23 maart 2010 (verkeersbesluit 2) als tegen het verkeersbesluit van 16 februari 2010 tot opheffing van het parkeerverbod aan de Hoofdgraaf (verkeersbesluit 1) dat meer dan een maand na verkeersbesluit 2 bekendgemaakt is. Beide besluiten staan haaks op verweerders mededeling op 22 februari 2010 dat een verkeersbesluit niet nodig is. Niet is aangetoond dat beide besluiten strekken tot bescherming van de belangen genoemd in artikel 2 van de Wegenverkeerswet (WVW) en de gemaakte belangenafweging voldoet niet aan het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Verkeersbesluit 1 kan niet standhouden als verkeersbesluit 2 geen stand houdt. Er bestaan privaatrechtelijke belemmeringen voor de realisering van de busparkeerstrook en in afwijking van het advies van de bezwaaradviescommissie staat er in het bestreden besluit niet dat het verkeersbesluit pas in werking treedt na uitvoering van de aanleg van de busparkeerstrook. Ten onrechte heeft verweerder geen aanleiding gezien om te wachten met het nemen van het verkeersbesluit in afwachting van de ui tkomst van het overleg tussen partijen over de privaatrechtelijke belemmering.
2.3 Artikel 2 van de WVW luidt, voorzover hier van belang:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
(…)
Artikel 15 van de WVW luidt:
1. De plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, geschiedt krachtens een verkeersbesluit.
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Artikel 18, eerste lid, van de WVW luidt:
Verkeersbesluiten worden genomen:
a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;
b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;
c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;
d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente.
Artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen wegverkeer (BABW) luidt:
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Artikel 26 van de BABW luidt:
Van de bekendmaking van verkeersbesluiten wordt mededeling gedaan in één of meer plaatselijke dag- of weekbladen. In de mededeling worden in ieder geval de weg waarop het verkeersbesluit betrekking heeft, alsmede de te plaatsen of te verwijderen verkeerstekens dan wel de te treffen maatregelen ter regeling van het verkeer vermeld.
2.4 Om te beginnen staat de rechtbank voor de vraag naar de omvang van het geschil, nu eiser aanvoert dat zijn bezwaar ook was gericht tegen de opheffing van alle niet-zonale parkeerverboden (verkeersbesluit 1). Dit besluit is door verweerder genomen op 26 februari 2010 en gepubliceerd op 29 april 2010. Niet is gebleken dat eiser op 26 april 2010, de datum van indiening van zijn bezwaarschrift, al bekend was met de inhoud van verkeersbesluit 1. Bovendien is de inhoud van zijn bezwaarschrift uitdrukkelijk gericht tegen het op 25 maart 2010 gepubliceerde besluit tot aanleg van een parkeerstrook voor bussen aan de Hoofdgraaf. Uit de bewoordingen van zijn bezwaarschrift blijkt niet dat het is gericht tegen de opheffing van het lokale parkeerverbod langs de Hoofdgraaf. Dat betekent dat alleen verkeersbesluit 2 inzet van het geding is.
Eiser heeft zijn bezwaarschrift gericht aan de gemeenteraad van Woudrichem. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat dit bezwaarschrift intern is doorgezonden naar verweerder als het bevoegde gezag ten aanzien van verkeersbesluit 2. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser afgehandeld. De rechtbank bevestigt dat het bestreden besluit is genomen door het bestuursorgaan dat ingevolge artikel 18, eerste lid en onder d, van de WVW bevoegd is.
In het kader van de toetsing van verkeersbesluit 2 merkt de rechtbank op dat de aanleg van een parkeerstrook langs de Hoofdgraaf een feitelijk handelen is, waartegen geen rechtsmiddel openstaat. De reservering van die parkeerstrook tussen 8.00 en 16.00 uur voor bussen is op grond van artikel 15, eerste lid, van de WVW gericht op rechtsgevolg en daarmee wel vatbaar voor bezwaar en beroep. De aanleg van de parkeerstrook langs de Hoofdgraaf valt buiten de grenzen van dit geschil. Dat geldt ook voor het argument dat er een privaatrechtelijke belemmering bestaat voor het realiseren van die parkeerstrook.
Aan verkeersbesluit 2 gaat een politieke keuze van de gemeenteraad vooraf. Die keuze van de gemeenteraad tot de aanleg van een parkeerstrook langs de Hoofdgraaf ligt in dit geding niet ter toetsing voor, maar is voor de rechtbank een feit. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan de stelling dat er meerdere varianten zijn voor de afwikkeling van het leerlingenvervoer rondom het Prinsentuin College. In de uitvoering van de politieke keuze van de gemeenteraad is het verkeersbesluit 2 een stap die de rechtbank wel kan toetsen aan de daarvoor geldende voorschriften.
2.5 Bij het nemen van een verkeersbesluit als het onderhavige komt verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Het is aan verweerder om alle betrokken belangen van verschillende aard tegen elkaar af te wegen. De rechtbank moet zich bij de toetsing van dit verkeersbesluit terughoudend opstellen. Het besluit kan alleen niet standhouden als het is genomen in strijd is met wettelijke voorschriften of als er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen.
Dat het verkeersbesluit in strijd is met wettelijke voorschriften, is door eiser niet aangevoerd en is de rechtbank niet gebleken. Het geschil spitst zich daarmee verder toe op de gemaakte afweging van alle betrokken belangen.
In het advies van de bezwaaradviescommissie, welk advies verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is uitvoerig ingegaan op de betrokken belangen, ook op de door eiser aangevoerde belangen en op de in artikel 2 van de WVW genoemde belangen. Bij die belangenafweging is doorslaggevend geacht dat, door de aanleg van een parkeerstrook langs de Hoofdgraaf en de reservering van die strook onder schooltijd voor bussen, in de toekomst geen bussen met stationair draaiende motor blijven stilstaan op de rijbaan om de leerlingen te laten instappen en uitstappen, maar dat die bussen kunnen parkeren op de parkeerstrook zodat de rijbaan vrij blijft voor de afwikkeling van het overige verkeer rondom de school. Die motivering voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen die artikel 21 van de BABW daaraan stelt. De gemaakte belangenafweging is naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk, temeer nu verweerder verder tegemoet wil komen aan de belangen van eiser door, aansluitend op de in uren beperkte reservering voor bussen, op deze parkeerstrook een parkeerverbod voor vrachtwagens in te stellen. Dat vereist een volgend verkeersbesluit. Ten tijde van de behandeling ter zitting was dat besluit weliswaar nog niet genomen, maar ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de toezegging onverkort van kracht blijft.
Tussen partijen staat vast dat er sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. Een deel van de grond waarop de parkeerstrook wordt aangelegd, is eigendom van eiser. Dat neemt niet weg dat 5 van de 7 beoogde opstelvakken voor bussen wel zonder enige belemmering kunnen worden aangelegd. De privaatrechtelijke belemmering ontneemt verweerder niet de bevoegdheid dit verkeersbesluit reeds nu te nemen. Verder is het niet onredelijk dat het verkeersbesluit al is genomen. Het behoeft geen bevestiging dat het verkeersbesluit pas gaat werken na de aanleg van de parkeerstrook. Het besluit moet immers worden uitgevoerd door plaatsing van het bord E8 met onderbord. Dat is pas mogelijk als de parkeerstrook is aangelegd.
2.6 Uit voorgaande overwegingen volgt dat de beroepsgronden niet kunnen slagen. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
2.7 Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en ondertekend door deze en door mr. M.A.M. de Baar, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.