ECLI:NL:RBBRE:2011:BR4411

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
665762 az 11-142
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens dringende reden na bedreiging met pincet

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 augustus 2011 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Philip Morris B.V. en de werknemer, aangeduid als [verweerder]. Philip Morris verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een dringende reden, omdat de werknemer in strijd zou hebben gehandeld met de gedragscode van het bedrijf. De werknemer betwistte dit en stelde dat hij de gedragscode nooit had ontvangen en dat zijn handelen niet als bedreigend kon worden gekwalificeerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer op 1 juni 2011 een pincet tegen de keel van een collega heeft gedrukt en daarbij de woorden "wil je dood of zo" heeft uitgesproken. Dit incident vond plaats na een woordenwisseling tussen de werknemer en de collega. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de werknemer als een dringende reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst kon worden aangemerkt, ongeacht de vraag of de werknemer op de hoogte was van de gedragscode.

De rechtbank heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen en de werknemer veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige werkomgeving en de gevolgen van ongepast gedrag op de werkvloer. De beslissing is genomen door kantonrechter mr. W.E.M. Verjans en is gepubliceerd op 2 augustus 2011.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 665762 AZ VERZ 11-142
beschikking d.d. 2 augustus 2011
inzake
de besloten vennootschap PHILIP MORRIS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Bergen op Zoom,
verzoekende partij, hierna te noemen: “Philip Morris”,
gemachtigde: mr. D.J.A. Smit, advocaat te Breda,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, hierna te noemen: “[verweerder]”,
gemachtigde: mr. F.H. Eijmaal, advocaat te Maastricht.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 14 juni 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
b. de bij fax van 4 juli 2011 door mr. D.J.A. Smit toegezonden aanvullende productie;
c. het op 8 juli 2011 ter griffie ontvangen verweerschrift, met producties;
d. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling van
12 juli 2011, alsmede het bijbehorende audiëntieblad en de door mr. D.J.A. Smit overgelegde pleitnota.
2. Het verzoek
2.1 Philip Morris verzoekt de kantonrechter om de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van een dringende reden en subsidiair op grond van gewijzigde omstandigheden, bestaande uit een verstoorde arbeidsrelatie die van dien aard is, dat van Philip Morris niet langer kan worden verwacht dat zij het dienstverband met [verweerder] voortzet, kosten rechtens.
2.2 [verweerder] verzoekt primair afwijzing van het verzoek en subsidiair de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2011, onder toekenning van een vergoeding aan hem ter hoogte van € 35.330,00 bruto, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding, te vermeerderen met de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van € 3.704,85.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
a. de thans30-jarige [verweerder] is op 1 december 2001 in dienst getreden bij Philip Morris in de functie van Process Operator, tegen een maandsalaris van laatstelijk € 3.533,06 bruto (inclusief ploegentoeslag, 8% vakantiebijslag en een 13e maand);
b. de moederorganisatie van Philip Morris, te weten Philip Morris International, hanteert een gedragscode, welke geldt voor iedere vestiging en haar medewerkers;
c. ten behoeve van het productiepersoneel van Philip Morris is een verkorte versie van de gedragcode geproduceerd, genaamd “Gedragscode van PMI Productie-editie”;
d. in het door beide partijen ondertekende beoordelingsformulier met betrekking tot het jaar 2008, wordt als eindbeoordeling nummer D gegeven op een schaal van A tot en met E, met daarbij de volgende aanvullende opmerking: “[verweerder] heeft het afgelopen jaar zeker niet aan de verwachtingen voldaan welke wij van een proces operator verwachten. De prestatie, houding en gedrag en de doelstellingen zijn onder het niveau en hier zal een actie plan voor gemaakt moeten worden met z’n nieuwe leidinggevende, want terug kijkend in de historie van [verweerder] heb je reeds 3 jaar achter elkaar een
D-beoordeling gehad alleen vorige jaar was het een C-beoordeling. Gezien deze resultaten zal er wel iets moeten gebeuren daar dit niet acceptabel is.”
e. in het beoordelingsformulier met betrekking tot het jaar 2009 wordt als eindbeoordeling “improvable” aangekruist en wordt onder “Additional Comments on your achievements” (onder meer) vermeld: “Voldoen aan mijn persoonlijke en groepsgerelateerde gedrag en houdingsaspecten zoals omschreven in de gedragcode van PMH”;
f. in het beoordelingsformulier met betrekking tot het jaar 2010 wordt wederom als eindbeoordeling “improvable” aangekruist en wordt onder “Supervisor’s Overall Assesment” het volgende vermeld:
“In alle beoordelingen komt bij [verweerder] een stuk houding en gedrag terug als te verbeteren.
(…)
Indien er geen verandering plaatsvind zal er gezocht moeten worden naar een passende oplossing.”;
g. in de nacht van dinsdag 31 mei 2011 op woensdag 1 juni 2011 heeft een (korte) woordenwisseling plaatsgevonden tussen [verweerder] en een bij Philip Morris werkzame heftruckchauffeur, te weten de heer [X] (hierna te noemen: “[X]”);
h. op 1 juni 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder] en de heer [Y] (Compliance Coördinator) en mevrouw [Z] (HR-medewerkster), in welk gesprek aan [verweerder] is medegedeeld dat hij geschorst is gedurende het interne onderzoek;
i. [verweerder] heeft bij brief van 2 juni 2011 geprotesteerd tegen zijn schorsing;
j. voormelde schorsing c.q. non-actiefstelling is door Philip Morris bij brief van
6 juni 2011 aan [verweerder] bevestigd;
k. Philip Morris heeft bij brief van 8 juni 2011 aan [verweerder] medegedeeld dat zij tot beëindiging van het dienstverband zal overgaan en dat [verweerder] hangende de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter geschorst zal blijven.
3.2 Philip Morris stelt primair dat [verweerder] heeft gehandeld in strijd met de gedragscode en de binnen Philip Morris geldende principes en toepassingen. Daartoe voert zij (kort samen-gevat) aan, dat [verweerder] in de nacht van dinsdag 31 mei 2011 op woensdag 1 juni 2011 een lange pincet tegen de keel van [X] heeft gedrukt en daarbij heeft gezegd “wil je dood of zo”. Het handelen van [verweerder] kan worden aangemerkt als een dringende reden, waarbij kan worden gedacht aan het zich schuldig maken aan het bedreigen van een medewerker en/of het grovelijk veronachtzamen van de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende plichten, aldus Philip Morris. Volgens haar was [verweerder] een gewaarschuwd mens, nu (in het bijzonder) in 2009 en 2010 reeds problemen zijn vastgesteld in het gedrag en de houding van [verweerder] en hij erop gewezen is dat hij een en ander moest verbeteren.
Voor zover geoordeeld wordt dat geen sprake is van een dringende reden, betoogt Philip Morris dat het incident zondermeer beschouwd dient te worden als ongepast, ongemanierd, bedreigend en in strijd met goed werknemerschap, zodat in ieder geval sprake is van een gewijzigde omstandigheid, op basis waarvan het onderliggende dienstverband moet worden beëindigd. Philip Morris meent dat de verstoorde arbeidsverhouding geheel in de risicosfeer van [verweerder] valt en dat er aldus geen aanleiding bestaat om aan [verweerder] een vergoeding toe te kennen.
3.3 [verweerder] voert als verweer dat hij de gedragscode niet heeft ontvangen en dat hij derhalve niet op de hoogte was van de daarin opgenomen voorschriften. Hij betoogt verder niet te hebben gehandeld in strijd met deze gedragscode en dat zijn handelen geen dringende reden oplevert. Het losjes tegen de kin van [X] tikken met de pincet was, naar zijn zeggen, slechts een vrolijk gebaar. In dit verband voert [verweerder] aan, dat alle medewerkers die werkzaam zijn in de productiehal een pincet bij zich dragen en dat hij al met de pincet aan het spelen was, voordat hij [X] hiermee op de kin tikte. [verweerder] ontkent dat hij de woorden “wil je dood of zo” heeft gezegd en stelt verder dat de verklaringen van [X] inconsistent zijn. Voorts betoogt [verweerder] dat zijn functioneren niet te wensen over liet. Volgens hem krijgt het merendeel van de medewerkers van Philip Morris de kwalificatie “improvable” en is het bij Philip Morris standaardpraktijk om productiepersoneel te “drukken”. Hierbij betoogt [verweerder] dat de kwalificatie “improvable” impliceert dat er uitzicht is op verbetering. Hij was aldus, naar zijn zeggen, geen gewaarschuwd mens. In geval zijn gedrag wel als laakbaar c.q. onbehoorlijk moet worden gekwalificeerd, geldt dat Philip Morris hem eerst een lichtere sanctie had moeten opleggen, aldus [verweerder]. Met het vorenstaande stelt [verweerder] zich op het standpunt dat het onderhavige ontbindingsverzoek moet worden afgewezen. In geval geoordeeld wordt dat wel grond bestaat om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan, meent [verweerder] dat een ontbindingsvergoeding conform de kantonrechtersformule met C=2 op zijn plaats is.
3.4 Op basis van het over en weer gestelde staat vast dat geen verband bestaat tussen de indiening van het verzoekschrift en de in artikel 7:685 BW bedoelde opzegverboden
3.5 Met betrekking tot het door Philip Morris gestelde incident, zijn bij het verzoekschrift een rapport van de heer [A] (SER-Officer) en een gespreksverslag van de heer [B] (SER-Supervisor) overgelegd. In beide bescheiden is zowel een verklaring van [verweerder] als een verklaring van [X] opgenomen, over hetgeen zich zou hebben afgespeeld in de nacht van dinsdag 31 mei 2011 op woensdag 1 juni 2011. Beide heren verklaren dat tijdens deze nacht op het perron van FGW een woordenwisseling tussen hen heeft plaatsgevonden, zodat dit vast staat. Voorts volgt uit beide verklaringen, dat [verweerder] op enig moment [X] achterna is gelopen en dat [verweerder] vervolgens met zijn pincet de kin dan wel de keel van [X] heeft geraakt, zodat dit eveneens vast staat. [verweerder] en [X] geven echter een andere lezing met betrekking tot de wijze waarop de pincet tegen de kin c.q. de keel van [X] is gehouden. Verder staan de betreffende verklaringen haaks op elkaar, voor wat betreft de tegen elkaar gedane uitlatingen. Zo stelt [X] dat [verweerder] tegen hem heeft gezegd “wil je dood of zo”, hetgeen niet door [verweerder] is verklaard.
[verweerder] betwist uitdrukkelijk deze woorden te hebben gebruikt. Gelet op de voormelde tegenstellingen, kan enkel met de verklaringen van [verweerder] en [X] onvoldoende worden vastgesteld, wat er die nacht daadwerkelijk is gebeurd. Philip Morris overlegt echter ter zitting een verklaring van een anonieme getuige, waarin wordt vermeld dat [verweerder] tegen hem/haar heeft verteld, dat hij een pincet tegen de keel van een jongen heeft gezet en daarbij heeft gezegd “wil je dood of zo”. Daarnaast volgt uit de inhoud van het gespreksverslag van de heer [B] (reeds hiervoor aangehaald), dat de heer [C] heeft verklaard, dat hij na de woordenwisseling tussen [verweerder] en [X] tussenbeide is gekomen, hetgeen óók door [X] is verklaard. Dit terwijl [verweerder] ter zitting betoogt, dat de heer [C] enkel kwam mededelen dat hij geen koffie kon drinken met [verweerder]. Zijdens [verweerder] wordt weliswaar betoogd, dat het bij Philip Morris niet wordt gewaardeerd als je een ander standpunt inneemt dan de organisatie, maar deze stelling wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet hierop en nu [verweerder] zelf heeft verklaard dat de heer [C] een vriend van hem is, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van twee laatstgenoemde verklaringen.
3.6 Voorts wordt overwogen dat de gedraging van [verweerder], te weten het bewust raken van de kin c.q. de keel van [X] met zijn pincet, op zijn minst opmerkelijk is te noemen. Immers, uit de inhoud van de in deze procedure ingebrachte verklaringen volgt, dat [verweerder] en [X] onbekenden waren van elkaar ten tijde van het incident. Gelet op het vorenstaande komt de stelling van [verweerder], inhoudende dat het tikken met de pincet op de kin van [X] als een vrolijk gebaar moest worden gezien, ongeloofwaardig voor.
3.7 De stelling van [verweerder] dat de door [X] afgelegde verklaringen inconsistent zijn, treft evenmin doel. [X] heeft immers in hoofdlijnen en op de thans ter zake doende punten steeds hetzelfde verklaard.
3.8 Gelet op wat hiervoor onder 3.5 tot en met 3.7 is overwogen, wordt doorslaggevende betekenis toegekend aan de verklaring van [X], zodat voldoende aannemelijk is geworden dat [verweerder] de pincet op de keel van [X] heeft gedrukt en daarbij heeft gezegd “wil je dood of zo”. Los van de vraag of [verweerder] op de hoogte was van de gedragscode en of hij een gewaarschuwd mens was, wordt geoordeeld dat enkel dit handelen door [verweerder] reeds een dringende reden oplevert, op grond waarvan een ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst gerechtvaardigd is. Het onderhavige verzoek zal derhalve op basis van de primaire grondslag worden toegewezen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen zal met ingang van de dag na heden worden ontbonden.
3.9 Aangezien er sprake is van een dringende reden aan de zijde van de werknemer,
is er geen wettelijke grond om aan [verweerder] in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding toe te kennen.
3.10 [verweerder] zal als de in de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4. De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst met ingang van de dag na heden op grond van een dringende reden;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van deze procedure, welke aan de zijde van Philip Morris tot op heden zijn begroot op
€ 506,00, daarin begrepen een bedrag van € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van Philip Morris.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2011.