ECLI:NL:RBBRE:2011:BR4134

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
670709 az 11-167
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens diefstal van een fiets van een collega

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 augustus 2011 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van Philips Lighting B.V. tegen een werknemer, hier aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1985 in dienst bij Philips en had op 21 juni 2011 een damesfiets van een collega meegenomen, in de veronderstelling dat het de eerder gestolen fiets van zijn echtgenote betrof. Na een gesprek op 22 juni 2011, waarbij de werknemer op non-actief werd gesteld, heeft hij de fiets teruggebracht. Philips heeft de werknemer op 23 juni 2011 op staande voet ontslagen wegens diefstal. De werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden met een vergoeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer de fiets onrechtmatig heeft meegenomen en dat zijn verweer, dat het een vergissing betrof, niet opging. De rechter oordeelde dat de werknemer, door de fiets niet onmiddellijk terug te brengen na het besef van de vergissing, een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van Philips om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een dringende reden terecht was. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de werknemer, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

De uitspraak benadrukt het belang van integriteit op de werkvloer en de gevolgen van onrechtmatig handelen, zelfs wanneer dit voortkomt uit een vergissing. De kantonrechter heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met ingang van de dag na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 670709 AZ VERZ 11-167
beschikking d.d. 2 augustus 2011
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PHILIPS LIGHTING B.V., statutair gevestigd te Eindhoven en mede gevestigd te Roosendaal,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. L.V. Claassens, advocaat te Eindhoven,
tegen:
[verweerder], wonende te [woonplaats],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat te Roosendaal.
Partijen zullen verder worden aangeduid als “Philips” respectievelijk “[verweerder]”.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 juli 2011 ter griffie ontvangen verzoekschrift, met producties;
- het faxbericht van mr. Mattheussens van 18 juli 2011, met productie;
- het verweerschrift, met producties;
- de aantekeningen van de griffier ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, gehouden op 19 juli 2011, waarbij aanwezig waren namens Philips [X], HR-manager en [Y], operation manager, bijgestaan door mr. Claassens, alsmede [verweerder], vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. Mattheussens. Met instemming van partijen heeft tegelijkertijd behandeling van het door [verweerder] geëntameerde kort geding plaatsgevonden, bekend onder zaak/rolnummer 669828 VV EXPL 11-76.
De inhoud van deze stukken, alsmede van de ter zitting door mr. Claassens overgelegde pleitnota, geldt als hier ingelast. Op die inhoud, en hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, wordt, voor zover nodig, hierna teruggekomen.
2. Inleiding
Philips heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden, voorwaardelijk, voor zover de arbeidsovereenkomst nog zou blijken te bestaan, op grond van een gewichtige reden, primair bestaande uit een dringende reden, subsidiair bestaande uit gewijzigde omstandigheden, gelegen in een verstoorde arbeidsrelatie.
[verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek, en subsidiair, bij ontbinding, tot toekenning van een vergoeding aan hem op basis van de kantonrechtersformule met toepassing van een factor C=1,25.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weerspro-ken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
- de thans 50-jarige [verweerder] is sinds 5 augustus 1985 in dienst van Philips in de functie van operator, tegen een salaris van laatstelijk € 3.615,29 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld;
- op dinsdag 21 juni 2011 heeft [verweerder] na afloop van zijn werk een damesfiets met fietstassen meegenomen van een collega, [Z];
- op dinsdag 22 juni 2011 was [verweerder] vrij;
- op dinsdag 22 juni 2011 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerder], [Y] en [X], waarbij [verweerder] op non-actief is gesteld;
- [verweerder] heeft na het gesprek de desbetreffende fiets teruggebracht naar Philips;
- bij brief van 23 juni 2011 van Philips is [verweerder] op staande voet ontslagen wegens diefstal;
- [verweerder] heeft bij brief van 25 juni 2011 de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en aangeboden de werkzaamheden te hervatten.
3.2 Philips legt aan haar verzoek de dringende reden van diefstal ten grondslag. Uit de verklaring die [verweerder] tijdens het gesprek van 22 juni 2011 heeft gegeven, concludeert Philips dat geen sprake is geweest van een vergissing. Philips stelt dat, voor zover [verweerder] zich - zoals hij stelt - zou hebben vergist, hij de fiets uiterlijk de dag erna had kunnen terugbrengen, danwel meteen na het bemerken van die vergissing dat kenbaar had kunnen maken bij zijn werkgever. Philips stelt dat zij moet kunnen vertrouwen op de integriteit van haar werknemers en zij voert in deze kwesties een zero tolerance beleid. Voor zover zou worden geoordeeld dat geen sprake is van een dringende reden, stelt Philips het vertrouwen in [verweerder] te hebben verloren, hetgeen volgens Philips volledig aan [verweerder] is te wijten.
3.3 [verweerder] voert aan dat geen sprake is van diefstal, nu hij nimmer die intentie heeft gehad. Hij zou de desbetreffende fiets slechts hebben meegenomen in de veronderstelling dat het de enkele dagen daarvoor gestolen fiets van zijn echtgenote betrof. [verweerder] erkent dat hij ongelukkig heeft gehandeld door de fiets, nadat de vergissing bleek, niet direct terug te brengen. Omdat hij druk bezig was met de verhuizing van zijn schoonmoeder, zou hij daaraan niet zijn toegekomen. [verweerder] betwist de door Philips gestelde uitlatingen van zijn zijde tijdens het gesprek van 22 juni 2011. Hij voert voorts nog aan dat hij gedurende zijn 25-jarig dienstverband nog nooit een disciplinaire maatregel opgelegd heeft gekregen zodat de stelling van Philips dat het vertrouwen in hem is verloren, onbegrijpelijk is. Omdat er geen dringende reden is die het ontslag rechtvaardigt, stelt [verweerder] zich op het standpunt dat aan hem, ingeval van ontbinding, een vergoeding toekomt, gebaseerd op een factor C=1,25.
3.4 De kantonrechter overweegt als volgt.
Op grond van hetgeen door partijen over en weer is gesteld, is voldoende vast komen te staan, dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met één der opzegverboden, genoemd in artikel 7: 685 van het Burgerlijk Wetboek.
3.5 Ter zitting heeft de kantonrechter de direct betrokkenen uitvoerig gehoord over de toedracht van het ontslag op staande voet. Partijen hebben beiden een andere visie op het gesprek van 22 juni 2011 en de intenties van [verweerder]. Beiden zijn bereid hun verklaringen onder ede te herhalen.
Niet ter discussie staat het onrechtmatig meenemen van de desbetreffende fiets door [verweerder]. Gelet op de door hem bij de dagvaarding in kort geding ingebrachte uitdraai uit een computersysteem van (de beveiligingsdienst van) het winkelcentrum Rosada, wordt ervan uitgegaan dat zijn verklaring omtrent de diefstal van de fiets van zijn echtgenote juist is. Deze diefstal rechtvaardigt echter geen eigenrichting, bestaande uit het meenemen van andermans fiets, ook niet indien wordt uitgegaan van de verklaring van [verweerder] dat hij er 100% van overtuigd was dat het de gestolen fiets van zijn echtgenote betrof. Uitgaande van die veronderstelling had het op zijn weg gelegen van zijn vermoeden melding te doen bij de beveiligingsdienst van Philips, danwel daarover de politie te informeren, zodat de houder van die fiets met dat vermoeden had kunnen worden geconfronteerd. Reeds door zijn eigenmachtig optreden heeft [verweerder] de onderhavige situatie doen ontstaan.
Volgens de verklaring van [verweerder] bemerkte hij al enkele uren na thuiskomst dat de fiets niet van zijn echtgenote was. Ter zitting heeft hij desgevraagd verklaard dat hij ook op dat moment niet aan de collega heeft gedacht, die inmiddels haar fiets moet hebben gemist. Juist omdat de fiets van zijn echtgenote reeds enige malen gestolen was, had toch van [verweerder] verwacht mogen worden, dat hij de “bij vergissing” meegenomen fiets zo snel mogelijk aan die collega, danwel bij onwetendheid van de eigenaar, in de fietsenstalling van Philips, met mededeling aan de beveiligingsdienst, had terugbezorgd. [verweerder] heeft er echter voor gekozen zijn eigen belang, gelegen in de verhuizing van zijn schoonmoeder, voorop te stellen. Pas nadat hij door zijn leidinggevende ter verantwoording is geroepen, heeft hij de fiets terugbezorgd, en heeft hij getracht zijn gedragingen te verontschuldigen. Hoewel [verweerder] betwist dat hij zich in dat gesprek heeft uitgelaten zoals van de zijde van Philips verklaard, wordt van de geloofwaardigheid van die verklaringen van Philips uitgegaan. Temeer nu gesteld noch gebleken is dat zich gedurende het 25 jarig dienstverband van [verweerder] incidenten omtrent hem of zijn functioneren hebben voorgedaan, kan niet worden ingezien dat [X] en [Y] belang zouden hebben bij de volgens [verweerder] onjuiste verklaringen.
De kantonrechter is van oordeel dat Philips op terechte gronden heeft kunnen oordelen dat het meenemen van de fiets door [verweerder], in samenhang met het feit dat hij de fiets na zijn gestelde vergissing niet terstond heeft terugbezorgd, een dringende reden vormde om hem ontslag op staande voet te verlenen. Het verzoek zal derhalve op de primaire grond worden toegewezen.
3.6 Nu de arbeidsovereenkomst, voor zover zou blijken dat deze nog bestaat, zal worden ontbonden op grond van een dringende reden, is de toekenning van een ontbindingsvergoe-ding niet aan de orde. Het verweer van [verweerder] in dit kader behoeft derhalve niet te worden besproken.
4. De proceskosten
[verweerder] zal als in het ongelijk te stellen partij in de aan de zijde van Philips gevallen kosten van de procedure worden veroordeeld. Bij de vaststelling van die kosten zal rekening worden gehouden met het feit dat het kort geding tegelijkertijd met de behandeling van dit verzoek heeft plaatsgevonden.
5. De beslissing
De kantonrechter:
- ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, voorwaardelijk, voor zover zou blijken dat deze nog bestaat, op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een dringende reden, met ingang van de dag na heden;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van de procedure aan de zijde van Philips gevallen en tot op heden begroot op
€ 406,00, waaronder begrepen € 300,00 als salaris voor de gemachtigde van Philips.
Aldus gegeven door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 augustus 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.