ECLI:NL:RBBRE:2011:BR2859

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
648844 cv 11-2099
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en concurrentiebeding in de payrollsector

In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda werd behandeld, ging het om de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de geldigheid van een concurrentiebeding. De eiser, [X], had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij Repay Payroll B.V. en vorderde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging en kennelijk onredelijk ontslag. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat de wijziging van functienaam niet leidde tot een nieuwe overeenkomst. De beëindiging van de arbeidsovereenkomst vond plaats met wederzijds goedvinden, waardoor de vorderingen van [X] werden afgewezen. De kantonrechter merkte op dat [X] juridisch advies had ingewonnen voordat hij de beëindigingsovereenkomst ondertekende, wat dwaling of misbruik van omstandigheden uitsloot. Daarnaast werd het concurrentiebeding als rechtsgeldig beschouwd, maar de kantonrechter oordeelde dat de werkzaamheden van [X] in de uitzendbranche niet onder het concurrentiebeding vielen, omdat uitzenden en payrollen niet in elkaars verlengde liggen. De vorderingen van Repay in reconventie werden deels toegewezen, waarbij [X] werd verboden zich te gedragen in strijd met het concurrentiebeding tot 1 december 2011. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Tilburg
zaak/rolnr.: 648844/CV EXPL 11-2099
vonnis van 29 juni 2011
inzake
[X],
tevens h.o.d.n. Het Uitzendbureau.nl,
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. D.I.N. Levinson-Arps, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Repay Payroll B.V.,
statutair gevestigd te Gilze (gemeente Gilze en Rijen),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.P.H. Spoor, advocaat te Breda.
Partijen zullen door de kantonrechter hierna [X] en Repay worden genoemd.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 april 2011 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende vermeerdering van eis in conventie alsmede akte overlegging nadere producties in conventie (en in reconventie), met producties;
- de faxbrief van de gemachtigde van Repay van 6 juni 2011;
- de brief van de griffier van 8 juni 2011 aan de gemachtigden van [X] en Repay;
- de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de comparitie van partijen van 14 juni 2011.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen en de overgelegde producties gaat de kantonrechter uit van de volgende feiten:
a. [X] is per 6 oktober 2008 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 12 maanden als rayonmanager in dienst getreden bij Sales Services Specialists B.V., handelend onder de naam Sjhoot.nl (hierna Sjhoot). Artikel 14 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt: “Concurrentiebeding
Gedurende 12 maanden na het einde van de Arbeidsovereenkomst – ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom de Arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen – zal het de Werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Werkgever, niet zijn toegestaan om:
a. Binnen Nederland, op enigerlei wijze, direct of indirect, al dan niet gehonoreerd, werkzaam of betrokken te zijn bij enige persoon, instelling, vennootschap of onderneming die concurrerende, soortgelijke of aanverwante activiteiten ontplooit als de Werkgever, of de aan hem gelieerde ondernemingen, dan wel daarin of daarbij enig belang te hebben (…)”
Artikel 15 van de arbeidsovereenkomst (Relatiebeding) luidt als volgt:
Gedurende 12 maanden na het einde van de Arbeidsovereenkomst – ongeacht de wijze waarop en de redenen waarom de Arbeidsovereenkomst tot een einde is gekomen – zal het de Werknemer zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Werkgever, niet zijn toegestaan om: op enigerlei wijze, direct of indirect zakelijke contacten te onderhouden met (rechts)personen waarmee de Werkgever gedurende de laatste twee jaar voorafgaand aan het einde van de Arbeidsovereenkomst enig zakelijk contact heeft gehad.”
Artikel 16 van de arbeidsovereenkomst (Boeteclausule) luidt als volgt:
“16.1 Bij overtreding van één of meer der bepalingen genoemd in artikel (…) 14 en 15 van deze Arbeidsovereenkomst, verbeurt de Werknemer – in afwijking van het bepaalde in artikel 7: 650 lid 3,4 en 5 BW – jegens de Werkgever, zonder dat daarvoor een aankondiging of ingebrekestelling is vereist, een aan de Werkgever toekomende direct opeisbare boete van
€ 5.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- voor iedere dag (een gedeelte van de dag hieronder begrepen) dat de overtreding voortduurt, één en ander onverminderd het recht van de Werkgever om daarnaast nakoming te vorderen van de bepalingen van deze Arbeidsovereenkomst (…)”.
b. Onder de processtukken bevindt zich een brief van Sjhoot aan [X] die op 22 januari 2009 is gedagtekend en die als volgt luidt:
“(…) Middels dit schrijven willen wij onderstaande afspraak schriftelijk aan je bevestigen. Zoals met [Y] is afgesproken is met ingang van 1 januari 2009 jouw functienaam aangepast van Rayonmanager naar Accountmanager. Alle voor jouw geldende overige arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd. Wij verzoeken je vriendelijk een exemplaar voor akkoord te ondertekenden als je je in het bovenstaande kan vinden (…)”
c. [X] heeft de bovenvermelde brief op 18 februari 2009 voor akkoord ondertekend. d. [X] is per 6 oktober 2009 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 6 maanden als accountmanager in dienst getreden bij Repay. De artikelen 14 tot en met 16 van de arbeidsovereenkomst zijn gelijkluidend aan die welke hierboven zijn vermeld in de arbeidsovereenkomst van Sjhoot.
e. Onder de processtukken bevindt zich een door [X] voor akkoord ondertekende brief van Repay van 17 maart 2010 met de volgende inhoud:
“(…) Middels dit schrijven willen wij je bevestigen dat je contract wordt verlengd met een periode van 12 maanden. Dit betekent dat je arbeidsovereenkomst eindigt op 5 april 2011. Over de redengeving heeft [Y] je reeds e.e.a. medegedeeld in een persoonlijk gesprek. Derhalve vermelden wij voor de duidelijkheid dat alle rechten en plichten uit het getekende contract d.d. 1 oktober 2009 van kracht blijven, na verlenging van het contract. Wij verwijzen hierbij specifiek naar het concurrentiebeding, relatiebeding en de geheimhoudingsplicht. Wij verzoeken je vriendelijk een exemplaar voor akkoord te ondertekenden als je je in het bovenstaande kan vinden (…)”
f. Onder de processtukken bevindt zich een door Repay en [X] ondertekende beëindigingsovereenkomst van 30 november 2010, die onder meer als volgt luidt:
“(…) Overwegende dat
- Werknemer met ingang van 6 oktober 2009 in dienst is getreden bij Werkgever, en thans op basis van een contract voor bepaalde tijd werkzaam is in de functie van Accountmanager (…) Komen als volgt overeen
Artikel 1 Beëindiging van het dienstverband
De arbeidsovereenkomst tussen Partijen zal met ingang van 1 januari 2011 eindigen.
(…)
Artikel 6 Geheimhouding en concurrentiebeding
1. Partijen komen uitdrukkelijk overeen dat het bepaalde in de artikelen 13 en 14 van de arbeidsovereenkomst gelding behoudt.
(…)
Artikel 7 Advies en bedenktijd
Werkgever heeft Werknemer bij het aanbieden van deze overeenkomst ruim bedenktijd geboden alvorens tot deze regeling te komen en deze overeenkomst te ondertekenen. Werkgever heeft Werknemer geadviseerd zich eerst bij te laten staan/zich te laten adviseren door een advocaat of een andere ter zake deskundige.
Artikel 8 Finale kwijting
Na uitvoering van deze regeling verklaren Partijen niets meer van elkaar te vorderen te hebben en verlenen Partijen elkaar over en weer algehele en finale kwijting ten aanzien van alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan.
Artikel 9 Slotbepaling
1. Deze overeenkomst heeft te gelden als een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 BW.
2. Partijen doen afstand van het recht deze overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden (…)”
g. Sjhoot en Repay hebben dezelfde moedervennootschap, namelijk Repay Holding B.V.
h. Per 1 januari 2011 is [X] een vestiging van Het Uitzendbureau.nl gestart. Het Uitzendbureau.nl is een franchiseformule van Flexibility Holding B.V.
i. Bij brief van 28 januari 2011 heeft Repay [X] gesommeerd zich aan het concurrentiebeding te houden, zoals vastgelegd in de arbeidsovereenkomst van 6 oktober 2009 en per direct de inbreukmakende activiteiten te staken op straffe van verbeurte van de in artikel 16 van de betreffende arbeidsovereenkomst opgenomen boetes.
j. Bij brief van zijn gemachtigde van 4 februari 2011 heeft [X] de sommatie naast zich neergelegd. Hij heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat hij niet begrijpt in welk opzicht er sprake zou zijn van concurrentie nu hij werkzaam is in de uitzendbranche en niet in de payroll-sector. Op zijn beurt heeft [X] een bedrag van € 9.967,86 van Repay gevorderd uit hoofde van onregelmatige opzegging dan wel kennelijk onredelijk ontslag.
k. Bij brief van 4 februari 2011 heeft Repay de gemachtigde van [X] onder meer het volgende bericht: “(…) Het feit dat [X] -zijn met Repay Payroll B.V. overeen-gekomen- concurrentiebeding heeft te eerbiedigen, blijft uiteraard onverkort overeind. [X] besluit (onder opgaaf van -zo blijkt achteraf- valse redenen) Repay Payroll B.V. vroegtijdig te verlaten teneinde zich vervolgens op hetzelfde terrein als Repay Payroll B.V. te begeven. Uitzenden en payrollen liggen zo in het verlengde van elkaar dat het tussen de heer [X] en Repay Payroll B.V. overeengekomen concurrentiebeding wel degelijk ook ziet op uitzenden. Ondanks het bovenstaande is Repay Payroll B.V. bereid de heer [X] toe te staan een eigen vestiging van een uitzendbureau te exploiteren doch enkel onder de nadrukkelijke toezegging dat hij (waaronder begrepen: “Het uitzendbureau.nl”) op geen enkele wijze, noch direct noch indirect al dan niet gehonoreerd betrokken is bij payroll-activiteiten in de meest brede zin van het woord. Uit de website van Flexibility (www.flexibility.nl) volgt dat Flexibility zich ook toespitst op payrollactiviteiten zodat Repay Payroll B.V. verlangt dat [X] expliciet -binnen 7 dagen na dagtekening van dit schrijven- een bevestiging toestuurt conform hetgeen uit bovengenoemde alinea volgt. Enkel dan is Repay Payroll B.V. bereid (vooralsnog) af te zien van een vordering als aangekon-digd in haar brief van 28 januari jl.(…)” Verder heeft Repay iedere vordering van [X] van de hand gewezen.
l. Bij e-mail van 9 februari 2011 heeft de gemachtigde van [X] als volgt gereageerd: “Nu cliënt, de heer [X], h.o.d.n. Uitzendbureau.nl, zoals eerder aangegeven niet bij payrollactiviteiten betrokken is (noch -naar het zich thans laat aanzien- in de toekomst zal zijn), omdat hij per slot van rekening in het uitzendwezen werkzaam is geworden en niet meer in de “payroll”-sector, kan hij uw reactie (tezamen met de onderhavige reactie van zijn kant) begrijpen als een schriftelijke bevestiging, dat Repay Payroll naleving van het concurrentiebeding niet middels de verbeurte van torenhoge boeten, laat staan vervolgens in rechte middels dwangsom, zal afdwingen; cliënt acht zich daarvan dan ook tot nader order bevrijd (…)” .Ten slotte heeft [X] vastgehouden aan de eis van betaling van het bovengenoemde bedrag van € 9.967,86 en wel vóór 11 februari 2011 bij gebreke waarvan [X] Repay in rechte zou betrekken.
m. Repay heeft niet aan de sommatie van [X] voldaan.
3. De vorderingen
3.1 In conventie vordert [X], na eisvermeerdering, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat de opzegging door Repay van de arbeidsovereenkomst onregelmatig is gegeven;
en/of
II. voor recht zal verklaren dat de opzegging door Repay van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk is;
III. Repay zal veroordelen tot betaling van € 9.967,86, zijnde de schadevergoeding ex artikel 7:677 vierde lid BW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van betaling, althans enig ander bedrag dat de kantonrechter in goede justitie zal bepalen;
en/of
Repay zal veroordelen tot betaling van € 9.967,86 zijnde de schadevergoeding ex artikel 7: 681 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding tot de dag van betaling, althans enig ander bedrag dat de kantonrechter in goede justitie zal bepalen;
IV. Repay zal veroordelen tot betaling van € 1.400,- ter zake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van betaling, althans enig ander bedrag dat de kantonrechter in goede justitie zal bepalen;
V. [X] zal ontheffen uit het concurrentiebeding voor zover hem dit verbiedt om werkzaam te zijn in de uitzendbranche voor zover nakoming daarvan nog door Repay in rechte wordt of kan worden afgedwongen;
V. (ii.) Repay zal veroordelen tot betaling van een bedrag van in hoofdsom € 5.200,- wegens achterstallig loon bestaande uit bruto bonusuitkeringen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente daarover vanaf de datum van verschuldigdheid tot de dag van betaling, althans enig ander bedrag dat de kantonrechter in goede justitie zal bepalen;
V. (iii.) Repay zal veroordelen tot betaling van een bedrag van in hoofdsom € 6.666,50, wegens kosten gemaakt tot beperking van zijn schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van verschuldigdheid tot de dag van betaling, althans enig ander bedrag dat de kantonrechter in goede justitie zal bepalen;
VI. Repay zal veroordelen in de proceskosten.
3.2 In reconventie vordert Repay dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad,[X] zal veroordelen:
I. om tot 1 december 2011, of een in goede justitie door de kantonrechter te bepalen datum, te verbieden om zich te gedragen in strijd met artikel 14 en 15 van de arbeidsovereenkomst d.d. 6 oktober 2009 (verlengd per 5 april 2010) en in dat licht [X] tevens te gebieden binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis een einde te maken aan het uitvoeren (al dan niet direct) van werkzaamheden middels zijn eenmanszaak Het Uitzend-bureau.nl al dan niet ten behoeve van Flexibility Holding B.V., zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding, te vermeerderen met een boete van € 1.000,- per dag dat de overtreding voortduurt althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag per overtreding en voor iedere dag dat de overtreding voortduurt;
II. tot betaling aan Repay van € 5.000,- aan verbeurde boetes (vanwege de reeds plaatsgevonden overtredingen) te vermeerderen met € 1.000,- per dag vanaf 1 januari 2011 dat de overtreding heeft voortgeduurd, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, althans te veroordelen tot betaling aan Repay van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
III. in de proceskosten.
3.3 Partijen hebben elkaars vorderingen over en weer weersproken. Partijen hebben in dat verband de nodige stellingen naar voren gebracht. Deze zullen hierna worden weergegeven en beoordeeld, voor zover hun argumenten van belang zijn voor de uitkomst van de procedure.
4. De beoordeling
In conventie en in reconventie:
4.1 De kantonrechter zal de vorderingen in conventie en in reconventie vanwege hun samenhang gezamenlijk behandelen.
4.2 De vorderingen van [X], die hierboven onder I, II, III en V (ii. en iii.) zijn vermeld, zijn gebaseerd op de stelling dat er ten tijde van het ontslag sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [X] is namelijk van mening dat er sprake is van een reeks van vier opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de zin van artikel 7:668a BW, zodat per 6 april 2010 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst was [X] daar niet van op de hoogte. Deze overeenkomst is dan ook wegens dwaling en/of misbruik van omstandigheden nietig c.q. vernietigbaar. Als gevolg daarvan is de opzegging onregelmatig geweest en/of is sprake geweest van kennelijk onredelijk ontslag met schadeplichtigheid van Repay tot gevolg, aldus nog steeds [X].
4.2.1 Repay is van mening dat hooguit sprake is van één overeenkomst voor bepaalde tijd met Sjhoot en van twee opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd met Repay. Van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is volgens Repay geen sprake. Nu sprake is van een beëindiging met wederzijds goedvinden ontbreekt iedere grondslag voor aanspraken jegens Repay op basis van een onregelmatige opzegging en/of kennelijk onredelijk ontslag, aldus Repay. Evenmin acht Repay plaats voor het verwijt dat sprake is van dwaling aan de zijde van [X] en/of misbruik van omstandigheden door Repay. [X] heeft de beëindigingsovereenkomst ontvangen en voor akkoord ondertekend, die inhoudelijk voldoet aan hetgeen hij zelf wilde.
4.3 De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
4.3.1 De kantonrechter kan in het midden laten of Sjhoot en Repay zijn te beschouwen als werkgevers bedoeld in artikel 7:668a lid 2 van het BW, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn, zoals [X] heeft gesteld maar Repay heeft betwist. Want zelfs als dit aangenomen zou worden, was van vier opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en daarmee van een van rechtswege ontstane arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, nog geen sprake.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [X] en Sjhoot met de hierboven (rechtsoverweging 2 sub b.) vermelde brief van 22 januari 2009 namelijk niet beoogd een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan, maar hebben zij (slechts) de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst van 6 oktober 2008 op het onderdeel van de functienaam gewijzigd.
Nu bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst door [X] geen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, missen de vorderingen van [X] een deugdelijke grondslag en zullen zij worden afgewezen.
Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat, zelfs indien er bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst door [X] wel sprake zou zijn geweest van een arbeids-overeenkomst voor onbepaalde tijd, de vorderingen van [X] ook zouden zijn afgewezen. In dat geval had de kantonrechter geoordeeld dat de beëindigingsovereenkomst volkomen rechtgeldig tot stand was gekomen en dat partijen daaraan gebonden waren. Van dwaling zou geen sprake geweest zijn. Want anders dan in de punten 1.16 en 1.24 van de dagvaarding is vermeld, heeft [X] tijdens de comparitie verklaard dat hij, alvorens de beëindigingsovereenkomst te tekenen, wel degelijk juridisch advies heeft ingewonnen bij een juriste van de vakbond waarvan hij lid was. Alleen al deze omstandigheid had op grond van het bepaalde in artikel 6:228 lid 2 van het BW in de weg gestaan aan een geslaagd beroep op dwaling. [X] was immers zelf verantwoordelijk voor de persoon en de kwaliteit van zijn adviseur (culpa in eligendo).
Misbruik van omstandigheden was in dat geval evenmin gebleken. Het had op de weg van [X] gelegen om, indien hij van mening was dat daarvan sprake was, dat aan te kaarten bij zijn adviseur, die daarmee in haar advisering dan rekening had kunnen houden.
4.4 De vordering van [X], die hierboven onder V. staat vermeld, zal door de kantonrechter thans gezamenlijk worden besproken met de vordering in reconventie van Repay.
4.4.1 De kantonrechter stelt voorop dat er naar zijn oordeel sprake is van een volkomen rechtsgeldig concurrentiebeding. De kantonrechter ziet ook geen enkele reden om [X] uit dat beding te ontheffen. Zijn daartoe strekkende vordering zal dan ook worden afgewezen. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
[X] heeft in de dagvaarding allereerst betoogd dat Repay aan het concurrentie-beding geen rechten kàn ontlenen omdat zij de arbeidsovereenkomst schadeplichtig heeft opgezegd (althans een daarmee gelijk te stellen situatie heeft laten ontstaan), maar in die lezing van de feiten kan [X] niet worden gevolgd. Uit hetgeen de kantonrechter hierboven in rechtsoverweging 4.3.1 heeft overwogen vloeit immers voort dat van onregelmatige opzegging dan wel kennelijk onredelijk ontslag geen sprake is geweest.
Ook in de stelling van [X] dat Repay zich in dit geval niet als een goed werkgever zou gedragen door hem aan het concurrentiebeding te houden, kan de kantonrechter zich niet vinden. [X] heeft meerdere keren -zelfs in de beëindigingsovereenkomst na voorafgaand juridisch advies- getekend voor de toepasselijkheid van het concurrentiebeding. Van hem (dan wel zijn juridisch adviseur) had mogen worden verwacht dat hij van te voren had nagedacht over de consequenties daarvan.
4.4.2 Vervolgens is in reconventie de vraag aan de orde of [X] het concurrentie-beding heeft overtreden door per 1 januari 2011 een vestiging van Het Uitzendbureau te starten en in die hoedanigheid werkzaam te zijn. De beantwoording van die vraag vergt allereerst een onderzoek naar de werkingssfeer van het concurrentiebeding. Anders dan Repay heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat uit de redactie van het concur-rentiebeding niet volgt dat het verrichten van uitzendwerkzaamheden binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding valt. Mede gelet op het feit dat een concurrentiebeding een inbreuk maakt op het grondwettelijk verankerde recht op vrije arbeidskeuze, dienen aan de duidelijkheid van een dergelijk beding hoge eisen te worden gesteld. Een werknemer dient immers goed te weten voor welke, op grond van het concurrentiebeding verboden werkzaamheden hij tekent. In dit geval is uit de formulering van het concurrentiebeding geenszins duidelijk dat het beding (ook) ziet op uitzendwerkzaamheden. En anders dan Repay heeft betoogd is de kantonrechter van oordeel dat uitzenden en payrollen niet in elkaars verlengde liggen althans niet in zodanige mate dat [X] bij instemming met dat beding moest of kon begrijpen dat ook uitzendwerkzaamheden hieronder vielen. Het payrollen valt -uiteraard- wel onder de werkingssfeer van het concurrentiebeding. Dat [X] vanaf 1 januari 2011 daadwerkelijk payrollactiviteiten heeft verricht, heeft Repay echter niet dan wel onvoldoende onderbouwd en is ook anderszins niet gebleken. In aanvulling op de bepaald ongelukkig geformuleerde e-mail van de gemachtigde van [X] van 9 februari 2011 (met name door de zinsnede “noch -naar het zich thans laat aanzien- in de toekomst zal zijn”), heeft [X] ter zitting nogmaals bevestigd dat hij gedurende de resterende looptijd van het concurrentiebeding deze payrollactiviteiten ook niet zal gaan verrichten.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de hierboven (in rechtsoverweging 3.2 onder II.) vermelde vordering zal worden afgewezen, terwijl de onder I. vermelde vordering kan worden toegewezen als hierna in de beslissing is vermeld.
5. De kosten
In conventie is [X] in het ongelijk gesteld. In reconventie is Repay deels in het gelijk, deels in het ongelijk gesteld. Gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 11 februari 2011 (met name rechtsoverweging 3.5.2), gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer BO7108, zal [X] daarom worden veroordeeld in de proceskosten van Repay in conventie, terwijl de kosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [X] tot betaling van de proceskosten van Repay, tot deze uitspraak begroot op € 800,- aan salaris gemachtigde;
In reconventie:
verbiedt [X] zich tot 1 december 2011 te gedragen in strijd met artikel 14 en 15 van de arbeidsovereenkomst d.d. 6 oktober 2009 (verlengd per 5 april 2010);
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het anders of meer gevorderde af;
In conventie en in reconventie:
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L. Sierkstra en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.