ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1093

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
637236 cv 10-9237
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van energie- en gaslevering met betrekking tot substantieringsplicht en onterechte kosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap De Nederlandse Energie Maatschappij B.V. (hierna: NEM) en een gedaagde, die in persoon procedeerde. NEM vorderde betaling van een bedrag van € 253,46, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst voor de levering van energie en gas aan de gedaagde. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij al zijn betalingsverplichtingen was nagekomen, onderbouwd met bankafschriften.

De rechtbank oordeelde dat NEM niet had voldaan aan haar substantieringsplicht, omdat zij in de dagvaarding niet had aangegeven dat er herhaaldelijk inhoudelijke discussies met de gedaagde waren geweest over de vordering. Dit was in strijd met artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank constateerde dat NEM gebruik had gemaakt van een standaard tekst die niet specifiek op de zaak was toegesneden.

Daarnaast bleek uit de overgelegde stukken dat de gedaagde tijdig had betaald voor de facturen die door NEM waren ingediend. De rechtbank concludeerde dat NEM onterecht aanmaankosten en administratiekosten in rekening had gebracht, en dat de vordering van NEM niet voldoende was onderbouwd. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat NEM geen vordering meer had op de gedaagde, en wees de vordering af. NEM werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die tot op heden op nihil waren begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen en de noodzaak voor eisers om hun stellingen adequaat te substantieren, vooral in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 637236 CV EXPL 10-9237
vonnis d.d. 13 juli 2011
inzake
de besloten vennootschap De Nederlandse Energie Maatschappij B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Intrum Justitia Nederland B.V. te ’s-Gravenhage,
rolgemachtigde: Blume Stolker & Roel, gerechtsdeurwaarders te ’s-Gravenhage en Rotterdam,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
procederend in persoon.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding d.d. 17 december 2010, met producties;
b. de conclusie van antwoord, met producties;
c. de conclusie van repliek, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
d. de conclusie van dupliek, met producties;
e. de akte uitlaten producties.
2. Het geschil
2.1 Eiseres (hierna te noemen: ‘NEM’) vordert om gedaagde (hierna te noemen: ‘[Gedaagde]’), bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad en na vermindering van eis, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 253,46, te vermeerderen met rente en kosten.
2.2 [Gedaagde] voert verweer.
3. De beoordeling
3.1 NEM legt aan haar vordering ten grondslag dat zij met [Gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten, uit hoofde waarvan zij aan [Gedaagde] energie en gas heeft geleverd ten behoeve van het adres Reginadonk 150 te Roosendaal. Op die overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van NEM van toepassing verklaard. NEM stelt dat [Gedaagde] niet voldaan heeft aan zijn betalingsverplichting uit die overeenkomst en zij vordert uit dien hoofde (en na vermindering van eis) een hoofdsom van € 167,12 van hem. Nu betaling, ondanks sommaties, is uitgebleven maakt NEM tevens aanspraak op vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 75,00 en op de wettelijke rente die tot en met 19 november 2010 is berekend op een bedrag van € 11,34.
3.2 [Gedaagde] verweert zich -kort samengevat- door aan te voeren dat hij alles al heeft betaald. Hij stelt eindeloos telefonisch contact hierover met NEM te hebben gehad. Voorts overlegt hij bankafschriften waaruit diverse betalingen blijken en wijst hij erop dat NEM aanmanings-kosten in rekening brengt, terwijl de betreffende facturen tijdig zijn betaald.
3.3 Vooropgesteld zij het volgende: NEM heeft in de dagvaarding gesteld dat [Gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Bij het door NEM bij conclusie van repliek overgelegde zaaksoverzicht blijkt dat er herhaaldelijk met [Gedaagde] een (inhoudelijke) discussie heeft plaatsgevonden over de onderhavige vordering. Door dit niet te vermelden heeft NEM niet voldaan aan haar substantiëringsplicht ingevolge artikel 111 lid 3 Rv. Het bepaalde in lid 3 is weliswaar niet op straffe van nietigheid voorgeschreven, maar dit laat onverlet dat het de bedoeling is dat NEM de dagvaarding toespitst op de onderhavige zaak. Ook uit de overige vermeldingen in de dagvaarding blijkt dat NEM gebruik maakt van een standaard tekst, welke nauwelijks op de onderhavige zaak is toegesneden. Voor zover de dagvaarding wel is toegespitst op de onderhavige zaak, geldt het volgende.
3.4 Uit de bij dagvaarding overgelegde producties blijkt dat NEM haar hoofdsom baseert op de factuur d.d. 30 augustus 2009 ad € 267,12 en de factuur d.d. 8 oktober 2009 ad € 187,00. Uit het door [Gedaagde] overgelegde bankafschrift blijkt, dat de factuur van 8 oktober 2009 is betaald op 12 oktober 2009. Dit is tijdig, aangezien uit de bij conclusie van repliek overgelegde specificatie blijkt dat de vervaldatum van die factuur 22 oktober 2010 is. [Gedaagde] heeft bij die betaling aangegeven dat het de termijn oktober 2009 betrof. Het staat NEM in zo’n geval niet vrij om die betaling af te boeken op een andere maand. Het is derhalve niet in te zien dat NEM deze factuur aan haar vordering ten grondslag legt. NEM brengt bij dagvaarding wel een bedrag van € 187,00 in mindering op de vordering, stellende dat dit bedrag is betaald na aanmaning van de gemachtigde. Met die betaling van € 187,00 wordt vanzelfsprekend rekening gehouden, maar deze betaling kan -gelet op het voorgaande- geen betrekking hebben op de maand oktober 2009, want die factuur is tijdig betaald.
3.5 Het enkele feit dat de eindafrekening slechts een bedrag van € 24,42 vermeldt -welk bedrag door [Gedaagde] is betaald- maakt nog niet dat NEM geen vordering op [Gedaagde] kan hebben, zoals door [Gedaagde] is aangevoerd. Immers, bij die eindafrekennota wordt ervan uitgegaan dat alle reeds eerder in rekening gebrachte bedragen zijn voldaan. Als dat laatste niet het geval is, kan NEM dus een bedrag te vorderen hebben.
3.6 Het lijkt ervoor gehouden te moeten worden dat NEM bij [Gedaagde] vele extra kosten in rekening heeft gebracht. Uit de door NEM overgelegde factuur d.d. 30 augustus 2009 blijkt dat NEM in die factuur onder de kop ‘Diversen’ € 39,00 (exclusief btw) in rekening brengt aan administratiekosten. Uit de door NEM overgelegde factuur d.d. 17 december 2009 blijkt dat NEM in die factuur onder de kop ‘Diversen’ € 83,00 (exclusief btw) in rekening brengt aan administratiekosten (exclusief de gecrediteerde boetes). Andere facturen zijn niet overgelegd, zodat niet is na te gaan welk bedrag aan administratiekosten in die facturen wordt berekend. Uit de door [Gedaagde] bij conclusie van dupliek overgelegde stukken, blijkt dat hij op 10 november 2009 onder vermelding van ‘nov.2009’ de nota van die maand heeft betaald. Ook ten aanzien van deze maand is sprake van een tijdige betaling omdat uit de bij repliek overgelegde specificatie blijkt dat de vervaldatum van die factuur 22 november 2009 is. Toch blijkt uit de bij dupliek overgelegde stukken dat NEM ook over die maand aanvankelijk € 25,00 aanmaankosten bij [Gedaagde] in rekening heeft gebracht. Uit het bij repliek overgelegde overzicht blijkt dat over de periode van augustus 2008 tot en met december 2009 totaal een bedrag van € 175,00 aan aanmaankosten bij [Gedaagde] in rekening is gebracht. Uit hetgeen bij rechtsoverweging 3.4 is overwogen blijkt dat NEM -ondanks een uitdrukkelijke vermelding door [Gedaagde] waar de betaling betrekking op heeft- die betaling naar eigen inzicht heeft afgeboekt. Het is niet uit te sluiten dat dit in het verleden mogelijk vaker is gebeurd. NEM heeft het door haar gevorderde bedrag van € 175,00 betreffende aanmaankosten niet nader gemotiveerd onderbouwd. Dit heeft -gelet op al het voorgaande- tot gevolg dat dit bedrag op de vordering van NEM in mindering zal worden gebracht. NEM heeft bij conclusie van repliek aangegeven dat zij de restant hoofdsom van € 267,12 coulancehalve vermindert tot een bedrag van € 167,12, vanwege alsnog gecrediteerde opzegvergoedingen. Nu hiervoor is overwogen dat NEM geen aanspraak kan maken op een bedrag van € 175,00 aan aanmaankosten, heeft NEM per saldo geen vordering meer op [Gedaagde].
3.7 Nu blijkt dat NEM geen vordering meer heeft op [Gedaagde], is er geen plaats voor toewijzing van rente en buitengerechtelijke kosten.
3.8 Als de in het ongelijk te stellen partij, zal NEM worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [Gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op nihil.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt NEM in de kosten van de procedure aan de zijde van [Gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitge¬sproken ter openbare terechtzitting van woensdag 13 juli 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.