ECLI:NL:RBBRE:2011:BR1093
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot betaling van energie- en gaslevering met betrekking tot substantieringsplicht en onterechte kosten
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap De Nederlandse Energie Maatschappij B.V. (hierna: NEM) en een gedaagde, die in persoon procedeerde. NEM vorderde betaling van een bedrag van € 253,46, vermeerderd met rente en kosten, op basis van een overeenkomst voor de levering van energie en gas aan de gedaagde. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij al zijn betalingsverplichtingen was nagekomen, onderbouwd met bankafschriften.
De rechtbank oordeelde dat NEM niet had voldaan aan haar substantieringsplicht, omdat zij in de dagvaarding niet had aangegeven dat er herhaaldelijk inhoudelijke discussies met de gedaagde waren geweest over de vordering. Dit was in strijd met artikel 111 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank constateerde dat NEM gebruik had gemaakt van een standaard tekst die niet specifiek op de zaak was toegesneden.
Daarnaast bleek uit de overgelegde stukken dat de gedaagde tijdig had betaald voor de facturen die door NEM waren ingediend. De rechtbank concludeerde dat NEM onterecht aanmaankosten en administratiekosten in rekening had gebracht, en dat de vordering van NEM niet voldoende was onderbouwd. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat NEM geen vordering meer had op de gedaagde, en wees de vordering af. NEM werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die tot op heden op nihil waren begroot.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen en de noodzaak voor eisers om hun stellingen adequaat te substantieren, vooral in civiele procedures.