ECLI:NL:RBBRE:2011:BR0692

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 5551 GEMWT
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Woningwet en de legalisering van lichtmasten in het agrarisch gebied

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Sintnicolaas, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente waarin zij werd gelast om zes lichtmasten rondom een paardenbak te verwijderen. De gemeente stelde dat de lichtmasten zonder de vereiste bouwvergunning waren geplaatst, in strijd met artikel 40 van de Woningwet. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de lichtmasten onderdeel uitmaakten van de eerder verleende bouwvergunning voor de paardenbak. De rechtbank oordeelde dat de lichtmasten niet onlosmakelijk verbonden zijn met de paardenbak en dat eiseres voor de plaatsing van de lichtmasten een aparte vergunning had moeten aanvragen. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen concreet zicht op legalisering bestond, omdat eiseres geen vergunning had aangevraagd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven, wat betekent dat de reeds verbeurde dwangsommen verbeurd blijven. Eiseres werd in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 5551 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam] BV,
gevestigd te [plaatsnaam], eiseres,
gemachtigde mr. R.J.M. Sintnicolaas,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 november 2010 (bestreden besluit), inzake een aan eiseres opgelegde last onder dwangsom.
Het beroep is behandeld ter zitting van 18 mei 2011, waarbij aanwezig waren namens eiseres [naam persoon] en mr. J.A.H. Bogaarts als gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [naam persoon].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 oktober 2006 heeft verweerder van [naam persoon] een aanvraag voor een bouwvergunning ontvangen voor het oprichten van een poort, omheining en paardenbak aan de [adres] te [plaatsnaam]. Bij besluit van 5 april 2007 heeft verweerder hiervoor vrijstelling van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend.
Bij een controle heeft een inspecteur van de afdeling Bouw- en Woningtoezicht geconstateerd dat op het perceel [adres] te [plaatsnaam] zes lichtmasten rondom de paardenbak zijn gebouwd zonder dat daarvoor een vergunning is verleend.
Bij brief van 13 januari 2010 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij hierdoor handelt in strijd met artikel 40 van de Woningwet en dat verweerder voornemens is handhavend op te treden wanneer de lichtmasten niet binnen vier weken worden verwijderd.
Eiseres heeft op 23 februari 2010 zienswijzen tegen dit voornemen van verweerder ingediend.
Bij besluit van 30 juni 2010 (primair besluit) heeft verweerder eiseres gelast de zes lichtmasten uiterlijk 15 september 2010 te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- per maand met een maximum van € 7.500,-.
Eiseres heeft op 10 augustus 2010 bezwaar tegen dit primaire besluit gemaakt.
Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft verweerder de in het primaire besluit genoemde begunstigingstermijn verlengd tot zes weken nadat het besluit op het bezwaar is genomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie, ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Inmiddels is het maximum van verbeurde dwangsommen bereikt.
2.2 Eiseres stelt in beroep, samengevat, primair dat met de bouwvergunning van 5 april 2007 de bij de paardenbak behorende verlichting tevens geacht moet worden te zijn vergund. Lichtmasten maken volgens eiseres onderdeel uit van de paardenbak.
Subsidiair stelt eiseres dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij de verlichting kon oprichten. De gebouwde lichtmasten kunnen gelegaliseerd worden. Eiseres betwist dat er sprake is van overmatig gebruik van kunstlicht. Van verstoring van het landschap kan volgens eiseres onmogelijk sprake zijn, omdat in de omgeving van het perceel van eiseres meerdere kassen staan, alsook paardenbakken met verlichting. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie op een kaart aangegeven op welke omliggende percelen tevens lichtmasten zijn opgericht. Eiseres beroept zich in dit verband op strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel en willekeur. Voorts is volgens eiseres sprake van een bijzondere omstandigheid, omdat de dochter van Van Dongen de paardensport semi-professioneel beoefent en alleen na schooltijd kan trainen. Van de lichtmasten wordt daarom alleen in de winterperiode gebruik gemaakt en dan tot 22.00 uur ’s avonds. Eiseres stelt tot slot dat verweerder zijn besluit onvoldoende en ondeugdelijk heeft gemotiveerd, zodat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.
2.3 De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder bevoegd is om handhavend op te treden tegen de opgerichte lichtmasten.
Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden en is artikel 40 van de Woningwet vervallen.
Uit artikel 1.6 van de Invoeringswet Wabo vloeit echter voort, dat wanneer vóór 1 oktober 2010 met betrekking tot een activiteit als bedoeld in de Wabo een besluit tot toepassing van handhavingsmiddelen is gegeven, op de verdere besluitvorming en de bezwaar- en beroepsprocedures het recht zoals dat vóór 1 oktober 2010 luidde van toepassing blijft.
Het primaire besluit dateert van 30 juni 2010. Het recht, zoals dat gold vóór 1 oktober 2010, is dus van toepassing.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, onder a, van de Woningwet (oud) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Tussen partijen is niet in geschil dat de lichtmasten naar het recht, zoals dat gold vóór
1 oktober 2010, bouwvergunningplichtig zijn.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij over een bouwvergunning beschikt, omdat de lichtmasten onder de op 5 april 2007 verleende bouwvergunning vallen.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de paardenbak en de lichtmasten niet onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar betreffen het verschillende vergunningplichtige bouwwerken zodat eiseres – net zoals zij heeft gedaan voor de omheining van de paardenbak – voor het oprichten van de lichtmasten een vergunning had moeten aanvragen.
Omdat eiseres de lichtmasten heeft geplaatst zonder daarvoor een bouwvergunning te hebben, handelt zij in strijd met artikel 40 van de Woningwet. Verweerder is dus bevoegd om handhavend op te treden.
2.4 Volgens vaste rechtspraak moet – in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift – het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien een concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Het bestreden besluit dateert van 18 november 2010, zodat verweerder de vraag of er concreet zicht op legalisering bestaat, had moeten beantwoorden naar het recht, zoals dat geldt sinds 1 oktober 2010. Nu verweerder niet heeft onderzocht of de lichtmasten wellicht onder de Wabo vergunningvrij zijn geworden of anderszins gelegaliseerd kunnen worden, kleeft er aan het bestreden besluit een onderzoeks- en motiveringsgebrek. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden, zodat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen. Gelet op het verzoek van de gemachtigde van verweerder ter zitting om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, overweegt de rechtbank het volgende.
2.5 Eerst dient de vraag te worden beantwoord of voor het plaatsen van de lichtmasten ook na 1 oktober 2010 een vergunning vereist is.
In artikel 2.1, eerste lid, aanhef, van de Wabo is, voor zover hier relevant, bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).
Artikel 2.1, derde lid, van de Wabo bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen kunnen worden aangebracht op deze omgevingsvergunningplicht.
De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Om te bezien of voor de lichtmasten een omgevingsvergunning vereist is of dat artikel 2.1, derde lid, van de Wabo van toepassing is, zal de rechtbank eerst vaststellen of de lichtmasten passen in het bestemmingsplan.
Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Prinsenbeek’. Het
gedeelte van het perceel waarop de lichtmasten zijn gebouwd, heeft de bestemming ‘agrarisch gebied’. Artikel 3, onder III, sub 1, van het bestemmingsplan bepaalt dat het verboden is de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of in gebruik te geven voor een doel of op een wijze strijdig met de in dit plan gegeven bestemming.
Artikel 6, onder I, van de planvoorschriften bepaalt dat de gronden met bestemming ‘agrarisch gebied’ bestemd zijn voor agrarisch grondgebruik, agrarische bedrijfsuitoefening en extensief recreatief gebruik. Artikel 6, onder II, derde lid van de planvoorschriften bepaalt dat op deze gronden enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde, daaronder begrepen terreinafscheidingen tot een hoogte van maximaal 1,50 meter, ten dienste van het agrarisch grondgebruik en in de vorm van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief gebruik, mogen worden gebouwd of opgericht.
De rechtbank constateert dat de lichtmasten bij de paardenbak niet passen binnen de bestemming ‘agrarisch gebied’. De lichtmasten worden immers gebruikt voor hobbymatige activiteiten bij een burgerwoning. Daarnaast zijn de opgerichte lichtmasten, zoals blijkt uit de foto’s die zijn gevoegd bij het proces-verbaal van 23 februari 2010, hoger dan 1,50 meter. Zowel de lichtmasten (de bouwwerken) als het gebruik van de lichtmasten zijn dus in strijd met het bestemmingsplan.
In beginsel is dus voor het plaatsen van de lichtmasten een omgevingsvergunning vereist als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a én onder c, van de Wabo. Een omgevings-vergunning is alleen niet vereist als de bouw en het gebruik van de lichtmasten behoren bij één van de categorieën van gevallen, genoemd in artikel 2 van bijlage II van het Bor (gelezen in samenhang met artikel 2.3, tweede lid, van het Bor).
De rechtbank constateert dat de opgerichte lichtmasten niet voldoen aan de in artikel 2 van bijlage II van het Bor opgesomde voorwaarden voor het bouwen zonder omgevings-vergunning. Dit betekent dat de lichtmasten ook onder de Wabo vergunningplichtig zijn.
2.6 Eiseres heeft geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de lichtmasten ingediend, zodat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet zicht op legalisering bestond.
De rechtbank zal ook beoordelen of een omgevingsvergunning kan worden verleend, indien eiseres alsnog een aanvraag daarvoor zou indienen.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend - indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan - in de bij het Bor aangewezen gevallen.
Op grond van artikel 2.7 van het Bor, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder 3, van bijlage II van het Bor komt in een situatie als de onderhavige voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen
a. niet hoger dan 10 m, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².
In het onderhavige geval is sprake van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat niet hoger is dan 10 meter en geen oppervlakte heeft van meer dan 50 m². De lichtmasten voldoen daarmee aan de voorwaarden van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Dit betekent dat verweerder bevoegd is om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor de lichtmasten.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder bevestigd dat verweerder bevoegd
is om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor de lichtmasten, maar dat hij hiertoe niet bereid is. Verweerder heeft aangevoerd een bestendig beleid te voeren tegen illegale bouwwerken en lichtvervuiling in het buitengebied. Verweerder heeft aangegeven dat lichtmasten slechts kunnen worden opgericht op het bouwblok, zodat een concentratie ontstaat van gebouwen en bouwwerken en de effecten van licht op de omgeving worden beperkt. Dat in de directe omgeving van het perceel van eiseres recentelijk kassen zijn geplaatst, doet hieraan niet af. Ook de lichthinder die wordt veroorzaakt door kassen in het buitengebied zal volgens verweerder in de toekomst worden beperkt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aldus het besluit om geen uitzondering te maken op het geldende planologische regime en dus geen omgevingsvergunning te verlenen voor de lichtmasten, voldoende heeft gemotiveerd en onderbouwd. Dit betekent dat er geen concreet zicht op legalisering is.
2.7 Eiseres betwist dat verweerder een consistent en doordacht handhavingsbeleid voert. Volgens eiseres handelt verweerder willekeurig en is er sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. De gemachtigde van verweerder heeft hiertegen ingebracht dat het niet mogelijk is om alle lichtmasten die zijn opgericht zonder vergunning in het buitengebied in één keer aan te pakken. Daarvoor ontbreekt simpelweg de mankracht. Verweerder stelt op te treden, zodra een overtreding is gebleken.
De rechtbank heeft geconstateerd dat verweerder, nadat eiseres in de door haar naar voren gebrachte zienswijze drie adressen had genoemd waar ook lichtmasten waren opgericht, direct handhavend is opgetreden. Uit het door verweerder overgelegde overzicht blijkt dat deze overtreders inmiddels een vooraankondiging last onder dwangsom hebben ontvangen. Uit het overzicht blijkt ook dat er al controles zijn uitgevoerd op de andere adressen die eiseres ter gelegenheid van de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie heeft genoemd. De rechtbank is van oordeel dat deze handelswijze het door verweerder gehanteerde beleid ten aanzien van lichtvervuiling in het buitengebied niet minder evenwichtig of duidelijk maakt. Evenmin leidt dit ertoe dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld.
2.8 Tot slot is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe
leiden dat van handhavend optreden zou moeten worden afgezien. Eiseres heeft als bijzondere omstandigheid aangevoerd dat de lichtmasten nodig zijn voor privétrainingen van de dochter van Van Dongen, maar heeft onvoldoende gemotiveerd wat erop tegen is om voor deze trainingen gebruik te maken van een manege die is voorzien van legale lichtmasten.
2.9 Gelet op vorenstaande overwegingen zal de rechtbank het bestreden besluit wel
vernietigen, maar bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand dienen te blijven. Dit betekent tevens dat de reeds verbeurde dwangsommen verbeurd blijven.
Omdat het beroep wel gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 298,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 874,00.
Aldus gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, en door deze en mr. P.E. van Althuis, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: