ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ9899

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
226499 HAZA 10-2019
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over bindend advies en geldleningsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda is behandeld, gaat het om een incident waarbij de gedaagde, wonende te Berkel-Enschot, verzoekt om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren in een geschil dat voortvloeit uit een geldleningsovereenkomst van 4 november 2001. De eiseres, Aventi BV, gevestigd te Tilburg, vordert in de hoofdzaak betaling van een bedrag van Euro 120.007,50, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank dient te beoordelen of er sprake is van een 'geschil' in de zin van de overeenkomst, die bindend advies voorschrijft in geval van een geschil tussen partijen.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst een bindend adviesprocedure voorschrijft, maar dat de vordering van Aventi BV niet kan worden aangemerkt als een geschil dat onder deze procedure valt. De rechtbank stelt vast dat de vordering van Aventi BV betrekking heeft op de nakoming van een betalingsverplichting en dat er geen sprake is van een geschil in de zin van de overeenkomst. De rechtbank concludeert dat zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, ondanks de bindend adviesclausule.

De rechtbank wijst de incidentele vordering van de gedaagde af en bepaalt dat de zaak op de rol komt voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde. De kosten van het incident worden aan de gedaagde opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Eijssen-Vruwink op 1 juni 2011.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 226499 / HA ZA 10-2019
Vonnis in incident van 1 juni 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AVENTI BV,
gevestigd te Tilburg,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.C.G.M. Alofs te Etten-Leur,
tegen
[gedaagde],
wonende te Berkel-Enschot,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A. Smeekes te Tilburg.
Partijen zullen hierna Aventi BV en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met vier producties, genummerd 1 tot en met 4,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
- de incidentele conclusie van antwoord, met een productie, genummerd met nummer 5.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil in het incident
2.1. [gedaagde] vordert dat de rechtbank zich, uitvoerbaar bij voorraad, onbevoegd verklaart, met veroordeling van Aventi BV in de kosten van deze procedure.
2.2. Aventi BV voert verweer en concludeert primair, uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit incident. Subsidiair concludeert zij, uitvoerbaar bij voorraad, tot onbevoegdverklaring van de rechtbank in de huidige stand van zaken, met aanhouding van iedere verdere beslissing tot de bindend adviesprocedure is afgerond en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit incident.
3. De beoordeling in het incident
3.1. In de hoofdzaak vordert Aventi BV veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van Euro 120.007,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2010 tot de dag van volledige betaling en tot veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. De incidentele conclusie is, gelet op het bepaalde in artikel 11 Rv, tijdig genomen.
3.3. [gedaagde] legt aan zijn incidentele vordering - kort samengevat - het volgende ten grondslag. Aventi BV stelt in de hoofdzaak een vordering jegens [gedaagde] in op grond van een geldleningsovereenkomst van 4 november 2001. In artikel 7 van genoemde overeenkomst is bepaald dat “alle geschillen die in verband met deze overeenkomst tussen partijen mochten ontstaan in eerste aanleg zullen worden beslecht door mr. drs. [deskundige] die zijn oordeel zal geven in de vorm van bindend advies.” Derhalve is de rechtbank te Breda onbevoegd van het geschil kennis te nemen, aldus [gedaagde].
3.4. Aventi BV voert de volgende verweren.
Afwezigheid geschil
3.5. Aventi BV stelt allereerst - zakelijk weergegeven - het volgende. De overeenkomst van 4 november 2001 schrijft in artikel 7 bindend advies voor indien er sprake is van een ‘geschil’ tussen partijen. In het onderhavige geval wordt slechts de nakoming gevorderd van de (hoofdelijke) betalingsverplichting. Derhalve is geen sprake van enig ‘geschil’ en is de rechtbank te Breda bevoegd kennis te nemen van de procedure in de hoofdzaak.
3.6. De rechtbank stelt voorop dat het begrip ‘geschil’ een algemene aanduiding betreft waaronder zowel procedure, geding als meningsverschil wordt verstaan. Voorts is de zinsnede van eerdergenoemd artikel 7 van de overeenkomst “alle geschillen die in verband met deze overeenkomst tussen partijen mochten ontstaan” ruim geformuleerd. Hieruit kan de rechtbank niet concluderen dat partijen juridische procedures met betrekking tot vorderingen tot nakoming van de overeenkomst aan de werking van het bindend adviesbeding hebben willen onttrekken. Een redelijke uitleg van die zinsnede brengt derhalve met zich mee dat de onderhavige vordering in de hoofdzaak een geschil betreft als bedoeld in artikel 7 van de geldleningsovereenkomst. De rechtbank verwerpt derhalve voornoemd verweer.
Eis in de hoofdzaak
3.7. Verder stelt Aventi BV - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank te Breda om een andere reden bevoegd is van de procedure kennis te nemen. Aventi BV is genoodzaakt haar vordering op [gedaagde] hier aanhangig te maken, aangezien de voorzieningenrechter van deze rechtbank reeds op verzoek van Aventi BV verlof heeft verleend tot het leggen van conservatoir beslag op het woonhuis van [gedaagde]. De voorzieningenrechter heeft hieraan ingevolge artikel 700 lid 3 Rv de voorwaarde verbonden dat Aventi BV binnen veertien dagen na de beslissing een eis in hoofdzaak moest instellen. Het aanvragen van een bindend advies kan volgens Aventi BV niet gelden als het instellen van een eis in hoofdzaak. Gezien het feit dat een bindend advies niet kan leiden tot een executoriale titel is in het kader van de beslaglegging Aventi BV derhalve genoodzaakt haar vordering bij deze rechtbank aanhangig te maken.
3.8. Het gaat in deze zaak om de uitleg van de woorden “eis in de hoofdzaak” in de zin van de artikelen 700 lid 3 en 704 lid 1 en 2 Rv. De rechtbank is van oordeel dat uit de wettekst van deze artikelen niet kan worden afgeleid dat in de procedure waarbij ten gronde wordt beslist over de deugdelijkheid van de vordering waarvoor het conservatoir beslag is gelegd, tevens in de procedure zelf een executoriale titel moet kunnen worden verkregen. Dit oordeel vindt bevestiging in de wetsgeschiedenis van deze artikelen (Parl. Gesch. Wijziging Rv. e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6), blz. 310, 311), aangezien daaruit blijkt dat ‘het instellen van een eis’ een ruime omschrijving is die niet alleen arbitrage omvat, maar ook de eis in reconventie en de verzoekschriftprocedure. In een arbitrageprocedure kan net zo min als in een bindend adviesprocedure een executoriale titel worden verkregen. Voor het verkrijgen van een executoriale titel is in het geval van een arbitraal vonnis overeenkomstig artikel 1062 Rv rechterlijk verlof vereist. De enkele stelling van Aventi BV dat met de beslissing op de ‘eis in de hoofdzaak’ in de zin van artikel 700 lid 3 Rv een executoriale titel moet kunnen worden verkregen, gaat daarom niet op.
Gelet op de ratio van artikel 700 lid 3 Rv is echter, alvorens een bindend advies procedure kan worden aangemerkt als eis in de hoofdzaak, noodzakelijk dat deze procedure waarin de vordering wordt getoetst met voldoende waarborgen omkleed is.
3.9. Aventi BV stelt in dat kader dat de overeengekomen bindend adviesprocedure niet is aan te merken als een rechtsgang die met voldoende waarborgen is omkleed. Aventi BV wijst hierbij op het ontbreken van een reglement dat de werkzaamheden van de bindend adviseur en de procesorde regelt. Verder stelt zij dat in de onderhavige zaak de bindend adviseur in 2001 is benoemd en dat niet gewaarborgd is dat deze, na verloop van ruim negen jaar, nog steeds (even) onpartijdig is.
3.10. [gedaagde] heeft op dit verweer, hoewel daartoe formeel in de gelegenheid gesteld, niet meer gereageerd. Het had op zijn weg gelegen, gelet op het feit dat hij een beroep doet op de bindend adviesclausule, om helderheid te geven omtrent de onpartijdigheid van de benoemde bindend adviseur na negen jaar en inzicht te geven in de waarborgen voor partijen bij de overeengekomen bindend adviesprocedure. Nu twijfels zijn gerezen omtrent de waarborgen van de bindend adviesprocedure en voorts de stellingen van Aventi BV daaromtrent niet zijn betwist, is de rechtbank van oordeel dat de tussen partijen overeengekomen procedure niet kan gelden als eis in de hoofdzaak, zodat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering waarvoor het beslag is gelegd.
3.11. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank bevoegd is van het geschil kennis te nemen. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
3.12. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Aventi BV tot op heden begroot op EUR 452,00 aan salaris advocaat,
4.3. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 juli 2011 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.