ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ9698

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3261
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking vergunning Drank- en Horecawet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 24 juni 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de intrekking van een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet. Verzoekster, gevestigd te Honselersdijk en vertegenwoordigd door mr. S.L.L. da Graça, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 15 juni 2011 was genomen. Dit besluit hield in dat de vergunning met ingang van 20 juni 2011 werd ingetrokken. Verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, die op 24 juni 2011 ter zitting werd behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders, geen geldige reden had om af te wijken van het eigen beleid zoals neergelegd in de Notitie "Handhaving in de Horeca". De voorzieningenrechter stelde vast dat de overtreding die op 22 april 2011 was geconstateerd, volgens het beleid in eerste instantie zou moeten leiden tot een waarschuwing. Aangezien verweerder in het verleden al een waarschuwing had gegeven, zou de overtreding niet moeten leiden tot de intrekking van de vergunning, maar mogelijk tot een last onder dwangsom.

De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit tot drie weken na de verzending van de beslissing op bezwaar en gelastte dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 302,- vergoedde. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,-. De voorzieningenrechter benadrukte dat bestuursorganen zich aan hun eigen beleid dienen te houden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die niet in dat beleid zijn verdisconteerd. In dit geval was er geen geldige reden om van het beleid af te wijken, en de voorzieningenrechter gaf aan dat als verweerder andere omstandigheden wil meewegen, dit in nieuw beleid moet worden vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 11 / 3261 HOREC VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter ter openbare zitting van 24 juni 2011
in de zaak van
[verzoekster],
gevestigd te Honselersdijk, verzoekster,
gemachtigde mr. S.L.L. da Graça,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 15 juni 2011 (bestreden besluit), inzake het intrekken van de vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet met ingang van 20 juni 2011.
Tevens heeft zij op 17 juni 2011 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 juni 2011, waarbij namens verzoekster aanwezig waren [woordvoerders verzoekster] en mr. P.T. Nieuwstad (collega van gemachtigde). Namens verweerder waren aanwezig [woordvoerders verweerder].
2. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot drie weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 302,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,-.
3. Overwegingen
Deze beslissing is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Ten aanzien van het incident op 22 april 2011 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter kan verweerder op zichzelf volgen in zijn stelling dat hij mag uitgaan van de juistheid van het proces-verbaal van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit, met name nu de reactie van de Voedsel en Warenautoriteit op de zienswijze is ontvangen en daaruit blijkt dat de waarneming, dat sterke drank is verstrekt aan een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, overeind blijft.
Uitgaande van de juistheid van die waarneming is verweerder op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 20, tweede lid, van de Drank- en Horecawet, bevoegd tot intrekking van de vergunning ingevolge die wet.
Voor de toepassing van die bevoegdheid heeft verweerder beleid geformuleerd dat is neergelegd in de Notitie “Handhaving in de horeca”. Volgens dat beleid leidt een overtreding zoals die is geconstateerd op 22 april 2011 in de eerste plaats tot een waarschuwing.
De voorzieningenrechter wil met verweerder aannemen dat die waarschuwing in het verleden al is gegeven. Dit betekent dat de overtreding van 22 april 2011 op grond van het beleid aanleiding zou zijn om nu aan verzoekster een last onder dwangsom op te leggen.
Verweerder heeft dat in onderhavige situatie niet gedaan, maar heeft gekozen voor een aanmerkelijk zwaardere sanctie, te weten die van intrekking van de Drank- en horecavergunning. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld hij aanleiding heeft gezien om af te wijken van zijn beleid vanwege de aard, ernst, omvang, het terugkerend karakter en de eerder geconstateerde omstandigheden.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan te handelen overeenkomstig zijn eigen beleid en mag hij daarvan alleen afwijken indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet in dat beleid zijn verdisconteerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het beleid en de daarin opgenomen tabellen blijkt dat bij het vaststellen van dat beleid rekening is gehouden met de aard, ernst, omvang, en - indien van toepassing - ook het terugkerend karakter van de overtredingen. Daarin kan dus geen reden gevonden worden om in dit geval van het beleid af te wijken.
Mogelijk is dat anders voor zover het de door verweerder genoemde eerder geconstateerde omstandigheden betreft. Gebleken is dat verweerder daarbij met name de eerdere geweldsincidenten van belang heeft geacht. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat, als verweerder deze omstandigheden voortaan mee wil laten wegen bij de sanctionering, hij dit moet vastleggen in nieuw beleid. De voorzieningenrechter ziet in die omstandigheden geen geldige reden om ten nadele van verzoekster af te wijken van het huidige beleid.
Gelet op het voorgaande staat, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet vast dat het bestreden besluit in deze vorm gehandhaafd zal kunnen worden bij de beslissing op bezwaar. Mogelijk zal er een andere sanctie, zoals een last onder dwangsom, aangewezen zijn. De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om het bestreden besluit te schorsen tot drie weken na de verzending van de beslissing op bezwaar.
Waarvan proces-verbaal.
mr. M.A. de Rooij, griffier, mr. Th. Peters, voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 27 juni 2011