ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ9223

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
20 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2388
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake openbaarmaking bedrijfsgegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 20 juni 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een bedrijf te Tilburg, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij overzichten van het aantal en de herkomst van de bij verzoekster aanwezige dieren sinds 2005 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk openbaar waren gemaakt. Verzoekster vorderde dat de openbaarmaking werd geschorst, omdat zij vreesde dat de openbaarmaking van deze gegevens haar bedrijfsvoering zou schaden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de in de overzichten vermelde aantallen mogelijk inzicht konden bieden in de bedrijfsprocessen van verzoekster en daarom als bedrijfsgegevens moesten worden aangemerkt. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen dringend belang was van de derde-partij bij onmiddellijke openbaarmaking en dat het bestreden besluit niet op voorhand vaststond. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 11 / 2388 WOB VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoekster],
te Tilburg, verzoekster,
gemachtigde mr. G.A. van der Veen,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 21 april 2011 (bestreden besluit), waarbij overzichten betreffende het aantal en de herkomst van de bij haar aanwezige dieren sinds 2005 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op verzoek van [naam derde-partij] (derde-partij) (gedeeltelijk) openbaar zijn gemaakt.
Tevens heeft zij op 27 april 2011 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft – onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – verzocht om geheimhouding van de in geding zijnde documenten. De voorzieningenrechter heeft bij beslissing van 19 mei 2011 dit verzoek gehonoreerd en bepaald dat uitsluitend de voorzieningenrechter kennis zal mogen nemen van de in die beslissing nader omschreven stukken. Verzoekster en derde-partij hebben de voorzieningenrechter vervolgens toestemming gegeven om mede op grond van dat stuk uitspraak te doen.
Het verzoek is, gevoegd met procedurenummer 11 / 2160 WOB VV, behandeld ter zitting van 7 juni 2011, waarbij namens verzoekster aanwezig waren haar gemachtigde en [verzoekster]. Tevens is namens verzoekster verschenen [naam adviseur], adviseur. Namens verweerder is verschenen [woordvoerder verweerder]. Derde-partij is ter zitting verschenen bij gemachtigde [naam gemachtigde].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij brief van 3 februari 2011 heeft derde-partij verweerder verzocht om de opgaven van het aantal en de herkomst van de bij verzoekster aanwezige dieren sinds 1 januari 2005. Bij brief van 31 maart 2011 heeft verweerder verzoekster in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij bedenkingen heeft tegen de openbaarmaking van deze documenten. Verzoekster heeft daarop bij brief van 7 april 2011 gereageerd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door derde-partij gevraagde documenten openbaar gemaakt, met uitzondering van de naam van het bedrijf. Verweerder heeft daarbij opgemerkt, dat hij de documenten niet eerder zal verstrekken dan vier weken nadat het bestreden besluit is bekendgemaakt.
Bij brief van 2 mei 2011 heeft verweerder de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.2 Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat in het bestreden besluit niet helder heeft gemaakt welke gegevens precies openbaar heeft gemaakt. Verzoekster wijst er in dat verband op dat derde-partij alleen heeft gevraagd naar herkomst en aantallen van dieren. Volgens verzoekster is het bestreden besluit daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Verzoekster merkt voorts op dat haar belangen, met het verwijderen van haar naam uit de documenten, onvoldoende worden beschermd, nu het verzoek van derde-partij ziet op één bedrijf en het bestreden besluit ook betrekking heeft op datzelfde ene bedrijf. Volgens verzoekster kan alleen met volledige onthouding van openbaarheid tegemoet worden gekomen aan haar belangen. Verzoekster merkt daarnaast op dat sprake is van bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder c, van de Wob. Tevens heeft zij belang bij geheimhouding van door haar verhandelde aantallen dieren en eventuele bijkomstige gegevens. Verzoekster doet in dat verband een beroep op artikel 10, tweede lid, sub g, van de Wob.
Verzoekster vreest voor een onevenredig benadeling, nu vertrouwelijke gegevens openbaar dreigen te worden gemaakt, en wel gegevens die haar bedrijfsuitoefening direct raken en die ook direct tot verzoekster herleidbaar zijn. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Derde-partij heeft aangevoerd dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, nu verzoekster er middels bezwaar en onderhavige verzoekschrift zelf voor heeft gekozen om in de openbaarheid te treden. De voorzieningenrechter volgt derde-partij daarin niet. Verzoekster wil voorkomen dat verweerder uitvoering geeft aan het bestreden besluit door de in geding zijnde documenten openbaar te maken. Daarin is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang gelegen.
2.5 Artikel 2, eerste lid, van de Wob bepaalt dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig deze wet en daarbij uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Een verzoek om informatie wordt op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wob ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. […];
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. […];
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.6 De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de in geding zijnde documenten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld, dat het totaaljaarstaten aan- en afvoer dieren betreft van 2005 tot en met 2010. Daarin zijn steeds vermeld:
? de naam van de vergunninghouder ingevolge de Wet op de Dierproeven (weggelakt in openbaar te maken stukken);
? het aantal dieren aanwezig op 1 januari;
? het aantal dieren aanwezig op 31 december;
? het aantal dieren van ‘andere herkomst’;
? de diersoort.
Tussen partijen is in geschil of er weigeringsgronden zijn op grond waarvan verweerder de openbaarmaking van het in geding zijnde overzicht had moeten weigeren. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of de door verzoekster aangedragen weigeringsgronden in dit geval aan de orde zijn.
2.6.1 Van bedrijfs- en fabricagegegevens is volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State slechts sprake, indien en voor zover uit dit gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Hoewel de voorzieningenrechter betwijfelt of dergelijke wetenswaardigheden uit de in geding zijnde overzichten zijn af te leiden, valt op voorhand ook niet uit te sluiten dat de in de overzichten vermelde aantallen inzicht kunnen bieden in de bedrijfsprocessen van verzoekster. Ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven, dat dit in bezwaar nog nader onderzoek behoeft. De voorzieningenrechter neemt daarbij tevens in aanmerking dat ter zitting is gebleken, dat verweerder bij een vergelijkbaar Wob-verzoek in bezwaar heeft geoordeeld dat aantallen van dieren moeten worden aangemerkt als bedrijfsgegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en sub c.
2.6.2 Vooralsnog is de voorzieningenrechter op basis van de bezwaargronden niet gebleken van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden, maar ook dat kan in het kader van de volledige heroverweging naar aanleiding van het bezwaar nader worden onderzocht.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat, ofschoon hij slechts een voorlopig oordeel kan geven, een eventuele afwijzing van het verzoek van verzoekster zou leiden tot een onomkeerbare situatie, namelijk het openbaar maken van de in geding zijnde overzichten. Nu enerzijds van de zijde van derde-partij geen dringend belang is gebleken bij onmiddellijke openbaarmaking van de in geding zijnde overzichten en anderzijds niet op voorhand vaststaat of het bestreden besluit in bezwaar rechtens kan standhouden, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Het verzoek zal gelet op het voorgaande worden toegewezen en het bestreden besluit zal worden geschorst tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar.
2.8 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoekster te worden vergoed.
Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoekster, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
Ook derde-partij heeft verzocht om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter ziet daarvoor evenwel geen aanleiding, nu deze uitspraak niet heeft geleid tot het door derde-partij gewenste resultaat. Bovendien is de voorzieningenrechter van een kennelijk misbruik van procesrecht door verzoekster niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot twee weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 302,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 874,00.
Aldus gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, en door deze en N.A. D’Hoore, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 24 juni 2011