RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer
Procedurenummer: 235669 HA RK 11-104
Uitspraakdatum: 8 juni 2011
Beslissing op het verzoek van wraking van:
[verzoeker],
wonende te Teteringen,
verder te noemen verzoeker,
strekkende tot wraking van:
[gewraakte rechter],
kantonrechter in deze rechtbank,
verweerder.
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het verzoekschrift van 24 april 2011;
- de schriftelijke reactie van verweerder op het verzoekschrift van 9 mei 2011;
- de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 30 mei 2011. Bij deze behandeling was verzoeker aanwezig.
2.1. [naam bedrijf] B.V. te Breda heeft verzoeker gedagvaard inzake een onbetaald gebleven rekening.
2.2. Op 21 januari 2011 heeft een comparitiezitting plaatsgevonden.
2.3. Verzoeker stelt dat tijdens de in 2.2 bedoelde zitting is gebleken dat verweerder onvoldoende (technisch) kundig is om over de zaak te beslissen. Voorts zou verweerder in een andere zaak - waarin een besloten vennootschap waarvan verzoeker directeur en enig aandeelhouder is, partij is- een verkeerd en onvoldoende gemotiveerd vonnis hebben gewezen, terwijl de zaak reeds in behandeling was bij een hogere rechter. Tot slot zou verweerder niet onpartijdig zijn ten opzichte van verzoeker nu deze, bij brief van 24 april 2011, bij de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft gevraagd om het ontslag van verweerder.
2.4. Gelet op artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.5. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient, volgens vaste jurisprudentie, voorop gesteld te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.6. De grief dat verweerder onvoldoende (technisch) kundig is om over de zaak te beslissen is, wat daar verder ook van zij, onvoldoende grond om tot het oordeel te komen dat verweerder vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Verzoeker heeft geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de vooringenomenheid van verweerder op dit punt zou blijken. Dat verweerder tijdens de in 2.2 genoemde zitting gesteld zou hebben dat hij er begrip voor heeft dat [naam bedrijf] B.V. naar de goedkoopste oplossing heeft gezocht is onvoldoende om te oordelen dat verweerder vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt.
2.7. Dat verzoeker het niet eens is met de uitkomst van de procedure tegen de besloten vennootschap waarvan hij directeur enig aandeelhouder is, maakt verweerder in de procedure tegen verzoeker nog niet vooringenomen.
2.8. Voor zover het wrakingsverzoek ziet op alle toekomstige door verweerder te behandelen zaken waarbij verzoeker als partij betrokken is, kan dit, als prematuur, evenmin slagen.
De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze uitspraak is gedaan op 8 juni 2011 door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mr. L.A.J. Nuijten en mr. A.D. Scheffers, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.