ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ7621
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte en opzegverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 6 juni 2011 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de besloten vennootschap P.C.C. Conserveringswerken B.V. tegen haar werknemer, aangeduid als [verweerder]. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ingediend op grond van gewichtige redenen, waarbij PCC aanvoert dat de arbeidsverhouding zodanig verstoord is geraakt dat ontbinding noodzakelijk is. De werknemer, die sinds 18 augustus 2008 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, heeft zich verweerd tegen het verzoek en aangegeven dat hij wel wil werken, maar dat hij niet in staat is om de passende arbeid te verrichten.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling gekeken naar het opzegverbod tijdens ziekte, zoals vastgelegd in artikel 7:670 lid 1 jo lid 10 onder c BW. Hoewel ontbinding van de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte mogelijk is, dient de ontbindingsbevoegdheid terughoudend te worden toegepast. De rechter heeft vastgesteld dat, ondanks het deskundigenoordeel van het UWV dat de werknemer onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie, er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die een ontbinding rechtvaardigt. De loonsanctie die aan PCC is opgelegd door het UWV, verplicht PCC om het loon van de werknemer door te betalen tot 20 september 2011, wat de situatie verder compliceert.
De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de werkgever onvoldoende gronden heeft aangevoerd voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het verzoek van PCC is afgewezen, en PCC is veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de werknemer zijn begroot op nihil. Deze uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers tijdens ziekte en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met re-integratieverplichtingen.