ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ6452

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
25 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
620297 cv 10-6235
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van bijkomende omstandigheden

In deze zaak gaat het om een vordering van eiser, die stelt dat zijn ontslag door Bruynzeel Keukens BV kennelijk onredelijk is. Eiser, die sinds 1992 in dienst was, raakte op 30 augustus 2007 arbeidsongeschikt en zijn dienstverband werd opgezegd per 1 april 2010. Eiser vordert onder andere een verklaring voor recht dat de opzegging kennelijk onredelijk is en een schadevergoeding van in totaal € 445.000,--. De kantonrechter heeft de procesgang en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser stelt dat zijn ontslag onredelijk is vanwege zijn langdurige arbeidsongeschiktheid en de onvoldoende reïntegratie-inspanningen van Bruynzeel. Bruynzeel betwist dit en stelt dat zij voldoende inspanningen heeft geleverd en dat het ontslag gerechtvaardigd was.

De kantonrechter oordeelt dat de enkele omstandigheid dat eiser langer dan twee jaar arbeidsongeschikt was, niet automatisch leidt tot de conclusie dat het ontslag kennelijk onredelijk is. Er moeten bijkomende omstandigheden zijn die dit ondersteunen. Eiser voert aan dat zijn slechte positie op de arbeidsmarkt, zijn financiële problemen en de hoge werkdruk als bijkomende omstandigheden moeten worden meegewogen. De kantonrechter concludeert echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om het ontslag als kennelijk onredelijk te kwalificeren. De rechter benadrukt dat de werkgever niet kan worden verweten dat de werknemer arbeidsongeschikt is geraakt, tenzij er sprake is van verwijtbaar handelen van de werkgever.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De rechter concludeert dat er geen sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, omdat de omstandigheden die eiser aanvoert niet leiden tot de conclusie dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Bruynzeel bij de opzegging. Het vonnis is uitgesproken op 25 mei 2011 door mr. N.C.M. Koch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 620297 CV Expl 10-6235
vonnis d.d. 25 mei 2011
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bruynzeel Keukens BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Bergen op Zoom,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.B. Muller, advocate te Breda.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding van 26 augustus 2010 met producties;
b. de conclusie van antwoord met producties;
c. de conclusie van repliek met producties;
d. de conclusie van dupliek met producties;
e. de akte uitlaten productie.
2. Het geschil
2.1 Eiser (verder te noemen [eiser]) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- te verklaren voor recht, dat de opzegging door gedaagde (verder te noemen Bruynzeel) per 1 april 2010 als kennelijk onredelijk in de zin van artikel 7:681 BW dient te worden beschouwd en
- Bruynzeel primair te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 425.000,-- bruto en een bedrag van € 20.000,-- netto, subsidiair tot betaling van een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening en
- Bruynzeel te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 5.355,-- met veroordeling van Bruynzeel in de proceskosten.
2.2 Bruynzeel voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.3 Op de standpunten van partijen zal – voor zover nodig – hierna worden teruggekomen.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als gesteld enerzijds en erkend of onvoldoende weersproken anderzijds, dan wel voortvloeiend uit de niet weersproken inhoud van de overgelegde producties, het navolgende vast.
a. [eiser], geboren op [geboortedatum], is op 4 mei 1992 bij Bruynzeel in dienst getreden.
b. De functie van [eiser] was aanvankelijk “Onderhoudsbankwerker” en uiteindelijk per 1 juli 2007 “Werkvoorbereider Technische Dienst”.
c. Op de arbeidsovereenkomst is de cao meubelindustrie van toepassing.
d. [eiser] is op 30 augustus 2007 arbeidsongeschikt geraakt.
e. Na verkregen toestemming heeft Bruynzeel het dienstverband opgezegd per 1 april 2010.
3.2 [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag, dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is en beroept zich ter onderbouwing van dat standpunt op het gevolgencriterium enerzijds en op het feit, dat Bruynzeel onvoldoende reïntegratie inspanningen heeft geleverd, waardoor [eiser] is belemmerd in zijn herstel, anderzijds. Bij repliek vult [eiser] zijn gronden nog aan met de stelling, dat zijn ziekte veroorzaakt is door een langdurige hoge werkdruk en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het als productie 10 bij inleidende dagvaarding overgelegde rapport van de klinisch psycholoog [X].
3.3 Bruyzeel betwist, dat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. Zij betwist voorts, dat de ziekte van [eiser] veroorzaakt is door een langdurige hoge werkdruk, althans dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] veroorzaakt is door een tekortkoming harerzijds. Verder betwist Bruynzeel de reïntegratie op enigerlei wijze belemmerd te hebben en stelt zij zich op het standpunt voldoende reïntegratie inspanningen te hebben verricht. Voorts wijst Bruynzeel er op, dat het enkel niet treffen van een voorziening in situaties als de onderhavige nog niet met zich brengt, dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Daarenboven stelt Bruynzeel zich op het standpunt, dat zij aan [eiser] een passende functie heeft aangeboden, welke door [eiser] is afgewezen, ten gevolge waarvan het ontslag onvermijdelijk geworden is en dus niet kennelijk onredelijk kan zijn.
3.4 Met betrekking tot het gevolgencriterium heeft het volgende te gelden. In haar uitspraak van 12 februari 2010 heeft de Hoge Raad uitgemaakt, dat de enkele omstandigheid dat een werknemer, die langer dan twee jaar arbeidsongeschikt is, vanwege die reden zonder toekenning van een vergoeding is ontslagen, in zijn algemeenheid geen grond oplevert voor een vordering uit kennelijk onredelijk ontslag. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden noodzakelijk. Die worden door [eiser] ook aangevoerd, namelijk - zo begrijpt de kantonrechter - zijn slechte positie op de arbeidsmarkt, zijn slechte financiële positie en een langdurige hoge werkdruk als oorzaak van de arbeidsongeschiktheid. Daarnaast heeft [eiser] gebrekkige reïntegratie inspanningen als bijkomende omstandigheid aangevoerd.
Bij de beoordeling of er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag moeten alle omstandigheden, die aanwezig waren ten tijde van de opzegging, in aanmerking worden genomen. Om te kunnen komen tot het oordeel, dat een ontslag – anders dan op grond van een valse of voorgewende reden – in een situatie als de onderhavige kennelijk onredelijk is, moeten de hiervoor genoemde bijkomende omstandigheden met zich brengen, dat de nadelige gevolgen van de beëindiging van het dienstverband geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever dienen te komen. Dat is het geval, indien er sprake is van:
a) bijkomende omstandigheden, die op zich al te kwalificeren zijn als een tekortkoming van Bruynzeel, dan wel
b) met zich brengen, dat de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Bruynzeel bij de opzegging, waardoor
c) het niet aanbieden van een vergoeding aangemerkt dient te worden als een tekortkoming van Bruynzeel, ten gevolge waarvan de nadelige gevolgen van de beëindiging van het dienstverband geheel of gedeeltelijk voor rekening van Bruynzeel dienen te komen.
Daarbij heeft te gelden, dat het sub a weergegeven criterium voor wat betreft het te kwalificeren zijn als een tekortkoming niet zozeer toeziet op het gevolgencriterium, maar op andere omstandigheden, welke het ontslag kennelijk onredelijk maken. De drie criteria zijn voor het overige wel leidraad voor de beoordeling, of er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag op grond van het gevolgencriterium.
3.5 Beoordeeld dient derhalve te worden, of deze criteria van toepassing zijn op de bijkomende omstandigheden, waarop [eiser] een beroep heeft gedaan. Wanneer het dienstverband in verband met een meer dan twee jaar durende arbeidsongeschiktheid wordt opgezegd zijn een slechte positie op de arbeidsmarkt en een slechte financiële positie, gelet op de hiervoor weergegeven uitspraak van de Hoge Raad, geen bijkomende omstandigheden ten gevolge waarvan het ontslag kennelijk onredelijk wordt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, waaromtrent niets is gesteld of gebleken. Juist is, dat iemand die zijn baan verliest en van een uitkering afhankelijk is, met een financiële achteruitgang wordt geconfronteerd. Juist is ook, dat iemand die arbeidsongeschikt is, minder kansen heeft op de arbeidsmarkt. Dat betekent evenwel nog niet, dat dientengevolge de gevolgen van de opzegging voor [eiser] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Bruynzeel bij de opzegging, waardoor het niet aanbieden van een vergoeding aangemerkt dient te worden als een tekortkoming van Bruynzeel, ten gevolge waarvan de nadelige gevolgen van de beëindiging van het dienstverband geheel of gedeeltelijk voor rekening van Bruynzeel dienen te komen. Immers, nu de loonbetalingsverplichting van Bruynzeel is geëindigd in verband met het feit, dat de daarvoor geldende maximale periode is verstreken, kan niet gesteld worden, dat die slechte financiële positie van [eiser] en zijn beperkte positie op de arbeidsmarkt een gevolg zijn van die opzegging. De slechte financiële positie van [eiser] en zijn beperkte positie op de arbeidsmarkt zijn een gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid, waardoor die omstandigheden – zoals hiervoor al overwogen – in een situatie als de onderhavige in beginsel niet tot gevolg hebben, dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is. Dat is in dit geval slechts anders, indien - zoals [eiser] stelt - aan Bruynzeel een verwijt te maken valt met betrekking tot het ontstaan van die arbeidsongeschiktheid, waarop hierna in overweging 3.8 zal worden teruggekomen, of met betrekking tot de reïntegratie inspanningen, waarop hierna in overweging 3.9 zal worden teruggekomen. Die door [eiser] aangevoerde bijkomende omstandigheden staan los van het gevolgencriterium en dienen een tekortkoming aan de kant van Bruynzeel op te leveren, zoals hiervoor in het in overweging 3.4 onder a. genoemde criterium is weergegeven.
3.6 Blijkens het arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 juli 2009 kunnen in situaties, waar het dienstverband in verband met een meer dan twee jaar durende arbeidsongeschiktheid wordt opgezegd, onder andere de navolgend specifieke omstandigheden in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of een ontslag kennelijk onredelijk is:
- de relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk;
- de verwijtbaarheid van de werkgever ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid;
- de aard, de duur en de mate van de arbeidsongeschiktheid;
- de opstelling van de werkgever ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid, met name voor wat betreft de reïntegratie;
- de inspanningen van de werknemer ten behoeve van zijn/haar reïntegratie;
- de geboden financiële compensatie tijdens de arbeidsongeschiktheid.
3.7 Op enkele van die omstandigheden wordt door [eiser] een beroep gedaan, namelijk op de relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en het werk enerzijds en op de opstelling dan wel de inspanningen van Bruynzeel met betrekking tot de reïntegratie van [eiser] anderzijds. Wanneer dat beroep van [eiser] terecht wordt gedaan, dan levert dat een tekortkoming op zijdens Bruynzeel, zoals hiervoor in het in overweging 3.4 onder a. bedoelde criterium is weergegeven. Beoordeeld dient derhalve te worden, of de door [eiser] geuite verwijten juist zijn.
3.8 Voor wat betreft de relatie tussen de arbeidsongeschiktheid van [eiser] en het werk merkt de kantonrechter het volgende op. Eerst bij repliek is dit verwijt – zijdelings – door [eiser] aan de orde gesteld. Ter onderbouwing van die stelling heeft [eiser] verwezen naar het als productie 10 bij inleidende dagvaarding overgelegde rapport. Nog los van de vraag, of de constatering in dat rapport voortvloeit uit eigen onderzoek door de deskundige dan wel uit mededelingen van [eiser] aan de deskundige, blijkt nergens uit en is ook niet gesteld, dat daar Bruynzeel een verwijt van te maken is. Gezien de inhoud van de overgelegde beoordelingsverslagen wordt eerder de indruk gewekt, dat Bruynzeel overbelasting juist heeft trachten te voorkomen. Indien er al een relatie ligt tussen de arbeidsongeschiktheid van [eiser] en het werk, dan kan dat gezien hetgeen hiervoor is overwogen niet tot het oordeel leiden, dat er daarbij sprake is van een tekortkoming zijdens Bruynzeel.
3.9 Met betrekking tot de verwijten van [eiser] aan het adres van Bruynzeel ten aanzien van de reïntegratie inspanningen is de kantonrechter van oordeel, dat ook die verwijten geen hout snijden. Het samenvattend verwijt van [eiser] houdt in, dat Bruynzeel hem nimmer in de gelegenheid heeft gesteld om te reïntegreren in zijn functie van werkvoorbereider en zijn reïntegratie zelfs heeft tegengewerkt.
Uit de eigen stellingen van [eiser], zoals onder andere weergegeven sub 3 en 4 bij repliek, blijkt echter, dat aanvankelijk het plan van aanpak en de reïntegratie inspanningen wel degelijk gericht waren op terugkeer in de functie van werkvoorbereider. Uit niets blijkt, dat Bruynzeel daarmee niet serieus bezig is geweest. De reïntegratie inspanningen hebben echter niet geleid tot terugkeer in de functie van werkvoorbereider. Dat is natuurlijk teleurstellend, maar geeft - gezien hetgeen is aangevoerd - geen enkele aanleiding om te veronderstellen, dat Bruynzeel hier tekort geschoten is.
Dat vervolgens besloten wordt om te zoeken naar een andere passende functie binnen de organisatie is niet te duiden als het tegenwerken van de reïntegratie, maar als goed werkgeverschap. Er is ook geen enkele aanwijzing voor de stelling van [eiser], dat Bruynzeel de reïntegratie van [eiser] heeft tegengewerkt. Deze blote en niet nader onderbouwde stelling van [eiser] zal dan ook worden gepasseerd. Bovendien hecht de kantonrechter in dit verband waarde aan het als productie 8 bij antwoord in het geding gebrachte deskundigenbericht. Daarin wordt weergegeven, dat [eiser] niet uit is op herstel van de dienstbetrekking en dat hij het beter voor zichzelf acht om helemaal los te komen van Bruynzeel. Stellingen die niet door [eiser] weersproken zijn en die zich moeilijk laten combineren met het standpunt van [eiser], dat er sprake zou zijn van kennelijk onredelijk ontslag. Wanneer dan voorts in aanmerking wordt genomen, dat [eiser] als onderhoudsmonteur werkzaam had kunnen blijven bij Bruynzeel met behoud van arbeidsvoorwaarden, dan valt niet in te zien, waarom er sprake zou zijn van enige tekortkoming zijdens Bruynzeel. Weliswaar heeft [eiser] gesteld, dat de functie van onderhoudsmonteur hem nooit is aangeboden, maar gezien de niet weersproken inhoud van de als productie 9 bij inleidende dagvaarding overgelegde brief van 17 maart 2009 gaat de kantonrechter aan die stelling van [eiser] voorbij.
De hiervoor in overweging 3.4 weergegeven criteria zijn dan ook niet van toepassing op de door [eiser] aangevoerde bijkomende omstandigheden. Het ontslag is dan ook niet kennelijk onredelijk, noch op grond van het gevolgencriterium, noch op grond van de beide andere door [eiser] aangevoerde bijkomende omstandigheden. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Bruynzeel, tot op heden begroot op € 2.000,--.
4. De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van Bruynzeel tot op heden begroot op € 2.000,-- als salaris voor de gemachtigde van Bruynzeel;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.M. Koch en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.