3.2 De kantonrechter gaat hierna verder uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
3.2.1 De rechtvoorgangster van gedaagde (Apron Projectontwikkeling B.V.) heeft op 4 april 1996 een huurovereenkomst gesloten met eiser met betrekking tot de bedrijfsruimte, hierna het gehuurde, gevestigd in het winkelcentrum (Tuin van Gerlagh) aldaar, staande en gelegen aan de St. Janstraat 33. Een kopie van de schriftelijke huurovereenkomst is als productie 1 bij dagvaarding overgelegd.
3.2.2 In artikel 1.2 van de huurovereenkomst is bepaald dat het gehuurde uitsluitend mag worden gebruikt als kapsalon voor dames en heren. Gedaagde heeft besloten om in het gehuurde alleen heren te knippen.
3.2.3 Van medio 1991 tot 2008 was in Hoeven de kapsalon Carla Coiffures gevestigd aan de St. Janstraat 71, gelegen op 190 meter afstand van de locatie waar Van Lieshout zijn kapsalon heeft. Een kopie van de plattegrond is als productie 3 bij conclusie van antwoord (CvA) overgelegd.
3.2.4 Carla Coiffures was een goed lopende kapsalon waar standaard twee kapsters tegelijk aan het werk waren. Op de vrijdag en de zaterdag kon dat oplopen tot zeven werknemers. Carla Coiffures was een kapsalon waar hoofdzakelijk dames werden geknipt. Mevrouw [X] was een van de werknemers van Carla Coiffures.
3.2.5 Toen Carla Coiffures ophield te bestaan, heeft mevrouw [X] haar eigen eenmanszaak opgericht en op 21 november 2008 een huurovereenkomst gesloten met gedaagde. De heer [Y] heeft daarbij namens gedaagde als verhurend makelaar opgetreden. Een kopie van de huurovereenkomst tussen gedaagde en mevrouw [X] is als productie 5 bij CvA overgelegd.
3.2.6 De kapsalon van mevrouw [X] is gevestigd in genoemd winkelcentrum op 80-85 meter van de kapsalon van eiser. Een kopie van de plattegrond is als productie 4 bij CvA overgelegd.
3.2.7 Bij de komst van de nieuwe kapsalon in het winkelcentrum heeft eiser zijn bezwaren geuit en zijn vrees voor mogelijke concurrentie kenbaar gemaakt richting gedaagde.
Gedaagde heeft daarop aan eiser laten weten dat de nieuwe kapsalon van mevrouw [X] een dameskapsalon betrof, waar voornamelijk dames geknipt zouden worden.
Op 4 december 2008 heeft [Z], voormalig werkneemster van gedaagde, een kopie van de huurovereenkomst tussen gedaagde en mevrouw [X] aan eiser gestuurd.
3.2.8 In artikel 1.3 van de huurovereenkomst tussen mevrouw [X] en gedaagde is bepaald dat het gehuurde uitsluitend wordt bestemd om te worden gebruikt als dames-kapsalon.
3.2.9 In januari 2009 is gedaagde door eiser geattendeerd op de mogelijkheid dat in de kapsalon van mevrouw [X] ook heren zouden worden geknipt. Hierop heeft gedaagde aan eiser gevraagd of hij nader bewijs hiervan kon leveren. Eiser reageert hierop bij hand-geschreven brief van 23 juni 2009 (productie 3 bij dagvaarding), waarin hij een aantal tijstippen noemt, waarop overtredingen door de kapsalon [X] van genoemde contrac-tuele bepaling zouden zijn geconstateerd, en voorts gedaagde aansprakelijk stelt voor de al geleden en nog te lijden schade.
3.2.10 In reactie hierop heeft gedaagde mevrouw [X] meerdere malen aangeschreven om haar te wijzen op de contractuele bepaling dat het gehuurde uitsluitend bestemd is om te worden gebruikt als dameskapsalon. Een kopie van de door gedaagde aan mevrouw [X] verstuurde brieven is als productie 8 bij CvA overgelegd.
3.2.11 In antwoord op de vraag van gedaagde waarom mevrouw [X] van mening is dat haar bedrijfsvoering wel past binnen de contractueel overeengekomen bestemming schrijft mevrouw [X] in haar brief van 28 maart 2010 (productie 9 bij CvA) -voor zover van belang- als volgt:
“(…) In de huurovereenkomst staat inderdaad dat het pand verhuurd zal worden als dameskapsalon, daar dameskapsalon geen woord of begrip is, kan eenieder hier zijn eigen invulling aan geven, onze invulling hieraan is: een kapsalon waarin hoofdzakelijk dames geknipt worden (…)”.
3.2.12 Bij brief van 2 april 2010 (productie 6 bij dagvaarding) reageert gedaagde richting de inmiddels ingeschakelde gemachtigde van eiser als volgt:
“Op uw verzoek hebben wij kapsalon [A] aangeschreven inzake het gebruik van de door hen gehuurde winkelruimte in Hoeven. Wij dreigen echter te verzanden in een eindelo-ze discussie aangezien [A] zich op het standpunt stelt dat een invulling van de omschrijving dameskapsalon in hun ogen inhoudt dat er hoofdzakelijk, maar niet uitsluitend, dames worden geknipt worden. Tevens geven zij aan dat zij, op grond van discriminatie, de enkele mannen die als klant in de kapsalon komen de toegang niet mogen ontzeggen”.
3.2.13 Bij brief van 21 juli 2010 (productie 7 bij dagvaarding) bericht de gemachtigde van eiser aan gedaagde als volgt:
“(…) De schade, welke cliënt ondervindt van de concurrerende werkzaamheden, welke in strijd met het contract en met uw kennelijke instemming, worden verricht, gaat echter voort.
Om die reden is cliënt dan ook van oordeel dat er sprake is van verminderd huurgenot en om die reden schort cliënt thans zijn huurbetalingen vooralsnog op met het nadrukkelijke verzoek alsnog iets aan uw verplichtingen als verhuurster te gaan doen.
Uiteraard is cliënt zeer wel bereid om in overleg te treden over de wijze waarop, echter het kan niet zo zijn dat de in uw brief van 2 april 2010 genoemde onzinnige argumenten zijdens [A] uw verplichtingen jegens cliënt geheel opzij zetten.
Ik verzoek u mij op korte termijn een goede oplossing aan te dragen. Het huurgenot voor cliënt wordt thans ernstig geschaad en cliënt hecht eraan om uit deze impasse te komen. (…)”.
3.2.14 Op 4 februari 2011 is eiser overgegaan tot het dagvaarden van gedaagde in deze procedure.