ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ5637
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot gijzeling op basis van subsidiariteitsbeginsel in verkeersboetezaken
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 28 april 2011 een verzoek van de officier van justitie tot afgifte van een machtiging voor het dwangmiddel gijzeling afgewezen. Dit verzoek was gedaan op basis van artikel 28 van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). De kantonrechter oordeelde dat aan het subsidiariteitsbeginsel niet was voldaan, wat inhoudt dat er eerst minder ingrijpende middelen moeten worden geprobeerd voordat gijzeling kan worden toegepast. De rechter stelde vast dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat minder ingrijpende middelen niet tot betaling van de opgelegde boete hadden geleid of konden leiden.
De kantonrechter wees erop dat de officier van justitie in zijn verzoek gebruik maakte van standaardformuleringen die niet voldoende recht deden aan de specifieke omstandigheden van de zaak. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek niet voldoende feitelijk was onderbouwd. De rechter benadrukte dat de efficiëntie in procedures niet ten koste mag gaan van de rechten van burgers en dat verzoeken in deze vorm niet langer gehonoreerd zullen worden. Dit was niet alleen van toepassing op de onderhavige zaak, maar ook op dertig andere vergelijkbare verzoeken die eerder waren afgewezen.
De beslissing van de kantonrechter was duidelijk: het verzoek tot gijzeling werd afgewezen omdat niet was aangetoond dat er geen andere mogelijkheden meer openstonden dan het toepassen van dit dwangmiddel. De uitspraak werd gedaan door mr. W.E.M. Verjans en vond plaats in aanwezigheid van de griffier.