ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ5243

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
16 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
233335/FT-RK 11.632 en 233336/FT-RK 11.633
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Prenger-de Kwant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 16 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door verzoekers die te maken hebben met een schuldenlast van in totaal Euro 55.217,92. De verzoekers, die een schuldregeling van drie jaar met finale kwijting van de restschuld hebben aangeboden aan hun schuldeisers, hebben te maken met zeven concurrente schuldeisers. De enige schuldeiser die heeft geweigerd in te stemmen met de regeling is de Nederlandse Energie Maatschappij (NEM), die een minimaal percentage van 30% tegen finale kwijting hanteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van NEM om in te stemmen met de schuldregeling niet in redelijkheid kan worden gerechtvaardigd, gezien het feit dat de aangeboden regeling goed gedocumenteerd en onderbouwd is.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de wetgever met de invoering van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw) beoogd heeft om het minnelijk traject te versterken. De rechtbank concludeert dat NEM, wiens vordering slechts 1,2% van de totale schuldenlast bedraagt, in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord toegewezen en de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet meer besproken, aangezien het dwangakkoord nu is vastgesteld.

De rechtbank heeft NEM veroordeeld in de kosten van de procedure, die zijn begroot op nihil, omdat er geen griffierecht verschuldigd was en verzoekers niet door een procureur zijn bijgestaan. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat NEM direct moet instemmen met de aangeboden schuldregeling.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
verzoek ex art. 287a Fw
rekestnummer: 233335/FT-RK 11.632 en 233336/FT-RK 11.633
uitspraakdatum: 16 mei 2011
in de zaak van:
[verzoeker] en [verzoekster],
beiden wonende te [woonplaats],
verzoekers,
tegen
NEDERLANDSE ENERGIE MAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Rotterdam,
verweerder.
Partijen worden hierna, waar mogelijk, verzoekers en NEM genoemd.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 30 maart 2011 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 9 mei 2011.
2. Het verzoek.
Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3. De beoordeling.
3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- verzoekers hebben 7 concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van Euro 55.217,92 van hen te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort NEM, met een vordering van Euro 650,63.
- verzoekers hebben op of omstreeks 23 november 2010 een schuldregeling aangeboden aan hun schuldeisers, inhoudende een schuldregeling van drie jaar met finale kwijting van de restschuld tegen een minimaal percentage van 12,20% van het aangemelde bedrag.
- NEM is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden dat zij als minimaal percentage 30% tegen finale kwijting hanteert.
3.2 Verzoekers hebben ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat een dwangakkoord wenselijk is, omdat de overige schuldeisers wel akkoord zijn gegaan met de voorgestelde regeling en benadeeld worden door de weigering van NEM.
3.3 NEM is niet ter zitting verschenen, hoewel zij daartoe behoorlijk is opgeroepen.
3.4 Nu verzoekers subsidiair een toelatingsverzoek voor de schuldsaneringsregeling hebben ingediend en deze verzoeken ingevolge het bepaalde in artikel 288, tweede lid, onderdeel d, dienen te worden afgewezen, is de vraag of de tekst van de wet dan wel de wetsgeschiedenis in de weg staat aan de toewijzing van het verzoek om een schuldeiser te bevelen in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, nu in de tekst van de wet geen duidelijk aanknopingspunt voor dit standpunt is te vinden en in de geschiedenis van de totstandkoming van het onderhavige artikel steeds de nadruk is gelegd op de wenselijkheid om door middel van een minnelijke regeling tot een oplossing van de schuldenproblematiek te geraken.
3.5 De onmogelijkheid om tot het zogenoemde wettelijke traject te worden toegelaten, kan dan ook niet als een absoluut beletsel worden aangemerkt om door middel van een zogenoemd dwangakkoord een oplossing voor de schuldenproblematiek te bereiken. De toelichting op de totstandkoming van het bij amendement gewijzigde zevende lid van artikel 287a sterkt de rechtbank in haar oordeel dat beide verzoeken een afzonderlijk traject kunnen doorlopen. In het verslag van een wetgevingsoverleg op 16 oktober 2007 (TK 2006-2007 nr. 35) komt naar voren dat het gelijktijdig indienen van een toelatingsverzoek ertoe dient om de rechter een goed inzicht in de achtergrond van de problematiek te verschaffen en tevens van de kant van de schuldenaar aangeeft dat er vanuit zijn optiek geen alternatieven zijn als het akkoord niet tot stand komt. Na de beslissing op het verzoek inzake de voorgestelde regeling is er voor de schuldenaar nog een moment waarop hij kan beslissen zijn toelatingsverzoek al dan niet te laten behandelen. Hiermee is de keus om al dan niet het wettelijke traject te gaan volgen aan de schuldenaar gelaten. De rechtbank leidt hieruit af dat er wel een verplichting bestaat om bij de aanvraag voor een dwangakkoord een toelatingsverzoek in te dienen, doch dat de beoordeling van dit laatste verzoek eerst aan de orde kan komen na de beslissing omtrent het dwangakkoord.
3.6 Ingevolge art. 287a Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.7 De wetgever heeft met de invoering van deze bepaling beoogd het minnelijk traject te versterken met een belangrijk rechtsmiddel.
3.8 Vooropgesteld wordt dat een schuldeiser het recht heeft om te verlangen dat al het mogelijke wordt gedaan om zijn vordering voldaan te krijgen.
3.9 In het onderhavige geval heeft aanvaarding van de schuldregeling tot gevolg dat NEM een betaling van minimaal Euro 79,40 tegemoet kan zien.
3.10 De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat NEM, wiens vordering 1,2% van de totale schuldenlast bedraagt, in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar gedocumenteerd en voldoende onderbouwd is en het uiterste is waartoe verzoekers financieel in staat moeten worden geacht. Jaarlijks zal het vrij te laten bedrag worden herberekend en al hetgeen de komende drie jaar hierboven wordt ontvangen zal worden gereserveerd en na de jaarlijkse hercontrole worden uitbetaald aan de schuldeisers. Na afloop van de schuldbemiddeling wordt de definitieve afkoopsom vastgesteld. Verzoekers zullen zich tot het uiterste inspannen om in die drie jaar zoveel mogelijk inkomsten te genereren, waardoor het prognosepercentage wellicht hoger zal uitvallen. NEM heeft dan ook geen belang bij de weigering van de aangeboden schuldregeling, terwijl verzoekers en de overige schuldeisers – die een bedrag van Euro 54.567,29 vertegenwoordigen op een totale schuldenlast Euro 55.217,92 – wel belang hebben bij aanvaarding van de schuldregeling.
3.11 Aangezien het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord wordt toegewezen, behoeven de verzoeken tot toelating tot de schuldsaneringsregeling geen bespreking meer.
3.12 NEM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekers niet zijn bijgestaan door een procureur, worden de kosten begroot op nihil.
4. De beslissing.
De rechtbank:
beveelt NEM direct in te stemmen met de door verzoekers aan de gezamenlijke crediteuren aangeboden schuldregeling;
veroordeelt NEM in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger-de Kwant en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.