RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 11 / 2402 WET VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker],
wonende te Tilburg, verzoeker,
gemachtigde mr. A.B.M. Pessers,
de burgemeester van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 27 april 2011 (bestreden besluit), inzake het opleggen van een gebiedsverbod voor een periode van drie maanden.
Tevens heeft hij op 28 april 2011 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 13 mei 2011, waarbij aanwezig waren verzoeker, zijn vader [naam vader] en zijn gemachtigde en namens verweerder [woordvoerders verweerder]. Het verzoek van verzoeker, om de zitting achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, is door de voorzieningenrechter afgewezen.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verweerder is door de politie geïnformeerd over de betrokkenheid van verzoeker bij verschillende ongeregeldheden en incidenten in het uitgaansgebied te Tilburg in de periode december 2010 tot en met maart 2011. Daarop heeft verweerder verzoeker bij brief van 6 april 2011 kenbaar gemaakt, dat hij voornemens is om gedurende een periode van drie maanden een gebiedsverbod aan verzoeker op te leggen. Verzoeker heeft daartegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder bij het bestreden besluit verzoeker bevolen, om zich gedurende een periode van drie maanden (van vrijdag 29 april 2011 tot en met donderdag 28 juli 2011) verwijderd en verwijderd te houden uit het gebied, zoals nader aangegeven op de bij dat besluit gevoegde kaart (het Horeca Concentratie Gebied (HCG) in Tilburg waaronder Heuvel, Heuvelring, Piusplein, Pieter Vreedeplein, Oude Markt en Stadhuisstraat), op:
1) alle dagen van de week tussen de uren 20.00 uur en 06.00 uur;
2) de speeldagen van [naam voetbalclub], één uur vóór tot één uur na de wedstrijd.
Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de zienswijze van verzoeker geen aanleiding heeft gegeven tot afwijking van zijn voornemen.
Dit besluit is op 27 april 2011 door de Politie Midden en West Brabant aan verzoeker in persoon uitgereikt.
2.2 Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat er geen sprake van ernstige vrees voor verdere verstoring – individueel of groepsgewijs – van de openbare orde door zijn toedoen, zodat er geen grond is voor een gebiedsverbod. Verzoeker ontkent dat hij zich op 20 maart 2011 en 27 maart 2011 schuldig heeft gemaakt aan openbaar dronkenschap. Verzoeker ontkent verder bij gebrek aan wetenschap alle feiten. Voorts heeft verzoeker gewezen op een schriftelijke waarschuwing van verweerder van 27 maart 2011, waarin staat dat er een gebiedsverbod zal worden opgelegd indien zich nog een feit zou voordoen. Verzoeker wijst erop dat verweerder geen feiten heeft gesteld die liggen na de datum 27 maart 2011.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen, gegeven de sterke inperking van zijn vrijheid. Verzoeker heeft in dat verband ter zitting gesteld, dat zijn spoedeisend belang is gelegen in de omstandigheid dat hij graag de komende periode met zijn vrienden cafés wil bezoeken in het HCG en dat hij ook op koopavond inkopen wil kunnen doen in het centrum van Tilburg.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Artikel 172a, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat, onverminderd artikel 172, derde lid en hetgeen bij gemeentelijke verordening is bepaald omtrent de bevoegdheid van de burgemeester om bevelen te geven ter handhaving van de openbare orde, de burgemeester aan een persoon die herhaaldelijk individueel of groepsgewijs de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel kan geven:
a. zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente;
b. zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden; of
c. zich op bepaalde tijdstippen te melden op bepaalde plaatsen, al dan niet in een andere gemeente.
Ingevolge artikel 172a, vierde lid, eerste volzin, van de Gemeentewet geldt het bevel voor een door de burgemeester vast te stellen periode van ten hoogste drie maanden.
2.5 Aan het bestreden besluit heeft een zestal incidenten ten grondslag gelegen, in de periode van december 2010 tot en met maart 2011. Verweerder heeft op basis daarvan geconcludeerd, dat verzoeker er stelselmatig op uit is om de openbare orde, met name in de binnenstad van Tilburg, te verstoren. Aanhouding door de politie heeft verzoeker er niet van weerhouden om door te gaan met zijn gedrag. Verweerder heeft daaruit afgeleid, dat er een ernstige vrees is voor verdere verstoring van de openbare orde.
Verweerder heeft met betrekking tot zijn bevoegdheid op grond van artikel 172a van de Gemeentewet een gebiedsverbod op te leggen beleid vastgesteld, dat is neergelegd in de Beleidsregels Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast Tilburg (de Beleidsregels). In de Beleidsregels is – onder meer – opgenomen, dat de bevelen van artikel 172a van de Gemeentewet in principe worden opgelegd voor de duur van drie maanden.
2.5.1 Beoordeeld dient te worden in bezwaar of verweerder in dit geval bevoegd is een gebiedsverbod aan verzoeker op te leggen en – zo ja – of verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
De voorzieningenrechter is van oordeel, dat het bestreden besluit op meerdere punten een nadere onderbouwing en/of aanvullende motivering behoeft. In paragraaf 4.6.1 van de Beleidsregels is omschreven, hoe de dossiervorming dient plaats te vinden. Daarin is opgesomd welke stukken het dossier – onder meer – dient te bevatten. Verzoeker heeft ter zitting terecht opgemerkt, dat het onderliggende dossier niet aan die opsomming voldoet. Verzoeker heeft in dat verband – bijvoorbeeld – gewezen op gegevens over bij hem betrokken zorginstanties en/of andere instanties, welke gegevens niet in het dossier aanwezig zijn. Daarnaast zijn de vrees voor verdere verstoring van de openbare orde en de duur van de gebiedsontzegging in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Voetbalwet) (Kamerstukken II 2007-2008, 31 467, nr. 3, blz. 6) moet de vrees voor verdere verstoring van de openbare orde aanwijsbaar zijn; dat wil zeggen dat zij moet blijken uit concrete aanwijzingen. De enkele opmerking in het bestreden besluit, dat verzoeker er stelselmatig op uit is om de openbare orde met name in de binnenstad van Tilburg te verstoren, en dat aanhouding door de politie er niet toe heeft geleid dat verzoeker is gestopt met zijn gedrag, acht de voorzieningenrechter in dat verband onvoldoende. De duur van het bevel is in artikel 172a, vierde lid, van de Gemeentewet gemaximeerd op drie maanden. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Voetbalwet (Kamerstukken II 2007-2008, 31 467, nr. 3, blz. 14) dient de maatregel vanuit een oogpunt van proportionaliteit te worden beperkt of ingetrokken zodra daartoe aanleiding is. De voorzieningenrechter leidt daaruit af, dat er een belangenafweging dient plaats te vinden en dat de duur van het bevel dient te worden gekoppeld aan de vrees voor verdere verstoring van de openbare orde.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de hiervoor genoemde aspecten in de beslissing op bezwaar nader kunnen worden onderbouwd en/of gemotiveerd. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking de nadere toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven met betrekking tot de vrees voor verdere verstoring van de openbare orde en de vastgestelde duur van het gebiedsverbod. Daarbij heeft verweerder – onder meer – aangegeven, dat verzoeker openbare orde diverse malen in korte tijd heeft verstoord en dat de politie heeft aangegeven, dat zij vreest voor verdere verstoring van de openbare orde. Met name het aantal incidenten in relatie tot het tijdsbestek waarin deze hebben plaatsgevonden (zes incidenten in 3½ maand), en de omstandigheid dat verzoeker in die periode herhaaldelijk door de politie is aangesproken, hebben ertoe geleid dat volgens verweerder moet worden gesproken van een ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Met betrekking tot de duur heeft verweerder toegelicht dat weliswaar voor de maximale duur van drie maanden is gekozen, doch dat het bevel is beperkt tot de avond en nacht. Bovendien heeft verweerder bewust afgezien van het daarnaast opleggen van een meldingsplicht.
2.5.2 Verzoeker heeft gewezen op een schriftelijke ‘waarschuwing verblijfsontzegging’ die hij op 27 maart 2011 heeft gekregen, geldig tot 3 juni 2011. Daarin is vermeld dat, indien verzoeker binnen de geldende termijn opnieuw de orde verstoort in hetzelfde gebied, de mogelijkheid bestaat dat er een verblijfsontzegging wordt opgelegd. Verzoeker heeft gesteld dat hij nadien de orde niet meer heeft verstoord. Verweerder heeft dienaangaande ter zitting opgemerkt, dat dit een waarschuwing op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) betreft en dat een verblijfsontzegging op grond van artikel 70 van de APV niet mag worden verward met een gebiedsverbod als bedoeld in artikel 172a van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 70 van de APV inderdaad de bevoegdheid van verweerder tot verblijfsontzegging betreft. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat artikel 172a van de Gemeentewet hem de bevoegdheid geeft om daarnaast een gebiedsverbod op te leggen. Weliswaar blijkt uit de schriftelijke ‘waarschuwing verblijfsontzegging’ niet dat het een verblijfsontzegging als bedoeld in artikel 70 van de APV betreft, doch ook daarvoor geldt dat hiervoor in de te nemen beslissing op bezwaar een nadere onderbouwing is te geven.
2.5.3 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de politie-informatie van de incidenten op 4 december 2010, 3 januari 2011, 19 februari 2011, 26 februari 2011, 19 maart 2011 en 20 maart 2011 ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (o.a. AbRS 4 mei 2011, LJ-nummer BQ3446) mag een bestuursorgaan, in dit geval de burgemeester, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal.
De voorzieningenrechter ziet in de bezwaargronden van verzoeker geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de politie-informatie in het dossier. Aan de ontkenning van verzoeker dat de incidenten hebben plaatsgevonden – al dan niet bij gebrek aan wetenschap – kan in dat verband weinig waarde worden toegekend.
2.5.4 Ter zitting is gebleken dat verzoeker in de in geding zijnde periode van drie maanden niet noodzakelijkerwijs in het HCG hoeft te zijn. Het bestreden besluit houdt voor verzoeker concreet in, dat hij gedurende een periode van drie maanden ’s avonds en ’s nachts niet de cafés in het HCG kan bezoeken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter biedt het bestreden besluit nog voldoende gelegenheid om in de ochtend en middag, en op koopavond tot 20.00 uur, inkopen te doen in de binnenstad. De voorzieningenrechter leidt daaruit af dat het belang van verzoeker om de komende maanden ’s avonds en ’s nachts toegang te hebben tot het HCG niet zeer groot is. Rekening houdend met de omstandigheid dat de hiervoor genoemde zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding voor schorsing van het bestreden besluit. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
2.6 Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, en door deze en N.A. D’Hoore, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 20 mei 2011