RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 10/4710 WRO, 10/4711 WRO, 10/4712 WRO, 10/4713 WRO, 10/5472 WRO, 10/5474 WRO, en 10/5475 WRO
uitspraak van de meervoudige kamer
1. (naam persoon),
2. (naam persoon),
3. (naam persoon),
4. (naam persoon),
gemachtigde mr. A.C.P.M. van Dun,
5. (naam persoon),
6. (naam persoon),
gemachtigde mr. A.A.M. van Exsel,
7. (naam persoon),
allen wonende te (woonplaats), eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 september 2010, verzonden 22 september 2010 (bestreden besluit), inzake het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning aan de (naam vereniging) (vergunninghoudster) voor het oprichten van een moskeegebouw aan de (adres) 27 en 29 te (plaatsnaam).
Het beroep van eiser 1 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/4713 WRO.
Het beroep van eiser 2 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/5472 WRO.
Het beroep van eiser 3 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/5474 WRO.
Het beroep van eiser 4 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/5475 WRO.
Het beroep van eiser 5 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/4711 WRO.
Het beroep van eiseres 6 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/4712 WRO.
Het beroep van eiseres 7 is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 10/4710 WRO.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 7 april 2011, waarbij aanwezig waren eisers 1 t/m 6 en hun gemachtigden. Eiseres 7 is na voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Namens verweerder waren aanwezig mr. A.J. Coppelmans, mr. F. Sanders, (naam persoon), (naam persoon) (projectleider), (naam persoon) (planoloog) en (naam persoon) (verkeerskundige). Namens vergunninghoudster was (naam persoon) (secretaris) aanwezig.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Vergunninghoudster heeft op 24 juni 2008 een verzoek ingediend om vrijstelling van het geldende bestemmingsplan “Theresia-Loven-Besterd” op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het bouwen van een moskee met bijbehorende ruimten aan de (adres) 27 en 29 te (plaatsnaam) (de locatie).
Op 21 juli 2009 is in het kader van de vrijstellingsprocedure door verweerder een ruimtelijke onderbouwing vastgesteld.
De ruimtelijke onderbouwing heeft met het bouwplan en het voornemen om vrijstelling te verlenen van 6 november 2009 tot en met 17 december 2009 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn zienswijzen ingediend.
Op 18 december 2009 heeft vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van de moskee.
Bij besluit van 23 februari 2010, verzonden 10 maart 2010 (primair besluit I), heeft verweerder onder weerlegging van de zienswijzen vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend. De enige zienswijze die gegrond is verklaard, betreft de grondruil en de bouwmogelijkheid binnen de bestemming Groen. De ruimtelijke onderbouwing is op deze punten aangepast.
Op 13 maart 2010 heeft vergunninghoudster aangepaste bouwtekeningen ingediend.
Op 17 maart 2010 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd ten behoeve van het bouwplan van vergunninghoudster.
Bij besluit van 23 maart 2010 (primair besluit II) heeft verweerder de bouwvergunning onder voorwaarden verleend.
Tegen dit besluit hebben - onder anderen – eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 juni 2010, verzonden 1 juli 2010, is aan vergunninghoudster een sloopvergunning verleend voor het geheel slopen van het huidige gebouw en het verwijderen van asbest op de locatie.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers 5 en 6 niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren van eisers 1 t/m 4 en 7 zijn ontvankelijk doch ongegrond verklaard. Eén en ander was conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften.
Op 27 december 2010 hebben eisers 1 t/m 4 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 14 februari 2011 (10/5491, 10/5492, 10/5493 en 10/5494 WRO VV) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dat verzoek toegewezen, in zoverre dat het bestreden besluit en de primaire besluiten inzake de vrijstelling en bouwvergunning zijn geschorst tot de uitspraak in de hoofdzaken.
2.2 Eisers 1 t/m 4 hebben ten aanzien van de bestaande situatie aangevoerd dat voor het bepalen van de bestaande parkeerbehoefte niet kan en mag worden uitgegaan van de voorheen op de locatie aanwezige moskee. Die moskee is immers al vier jaar niet meer aanwezig en bovendien is die nooit legaal in de voormalige fabriekshal gevestigd geweest. De moskee is door middel van bestuursdwang gesloten vanwege het niet voldoen aan de brandveiligheidseisen. Voor het bepalen van de bestaande parkeerbehoefte had verweerder moeten uitgaan van de zeer geringe parkeerbehoefte van een leegstaande fabriek. In de aanzienlijke toename van de parkeerbehoefte moet door het bouwplan worden voorzien.
Ten aanzien van de parkeernormen hebben eisers aangevoerd dat het bouwplan bij lange na niet voorziet in het benodigde aantal parkeerplaatsen. Er worden slechts 60 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en ten onrechte worden 70 parkeerplaatsen meegeteld die mogelijk in de toekomst gerealiseerd zullen worden in de Spoorzone. Door verweerder is erkend dat de moskee volgens de CROW-normen een parkeerbehoefte zou hebben van 174 tot 347 auto's, welke dus bij lange na niet wordt gehaald. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat 130 parkeerplaatsen voldoende zouden zijn. Zo verwijst verweerder ten onrechte naar een parkeeronderzoek dat in het verleden zou zijn uitgevoerd en naar “ervaringen uit Eindhoven”. Ook stelt verweerder ongemotiveerd dat vrouwen zullen meerijden met mannen en wordt er geen rekening gehouden met de andere functies in het moskeegebouw (leslokalen, bibliotheek, winkel en woning) of de hogere parkeerbehoefte tijdens de Ramadan. Ontheffing van de bouwverordening is niet mogelijk omdat beleid te dien aanzien ontbreekt. De parkeerplaatsen in de Spoorzone liggen te ver weg. De afstand tussen de moskee en het begin van de Spoorzone bedraagt al zo’n 260 meter, terwijl het CROW een acceptabele loopafstand van 100 meter aanhoudt. Bovendien is onduidelijk waar de parkeerplaatsen precies worden gerealiseerd, wanneer dat zal gebeuren en welke andere gebruikers daarvan gebruik zullen mogen maken. Tenslotte stellen eisers dat zij niet begrijpen dat niet is gezocht naar een alternatieve locatie, bijvoorbeeld in de Spoorzone, waar een moskee perfect lijkt te passen.
Eiser 5 heeft in beroep aangevoerd dat hij wel degelijk een individueel belang heeft bij de besluitvorming met betrekking tot de moskee. Hij zet zich al 25 jaar, zeven dagen per week, in als vrijwilliger voor “Stichting kinderboerderij buurtpark (naam park)” (naam park) op het naastgelegen terrein. Hij is hoofdcoördinator, toezichthouder, beheerder en fondsenwerver. Eiser heeft veel van de voorzieningen, die moeten verdwijnen als gevolg van de komst van de moskee, zelf aangelegd. (naam park) vervult een belangrijke functie in de woon- en leefomgeving van eiser 5.
Eiseres 6 heeft in beroep verwezen naar haar bezwaarschrift. Zij vindt dat ze belanghebbende is, omdat haar kinderen bij de kinderboerderij en het park van (naam park) spelen en ze een petitie heeft opgesteld die de buurtbewoners hebben ondertekend. Voorts heeft eiseres 6 aangevoerd dat zij op geringe afstand, namelijk 175 m van de moskee, woont en bovendien vanuit haar woning direct zicht heeft op de moskee. Ook vervult (naam park) een belangrijke functie in de woon- en leefomgeving van eiseres 6.
Eiseres 7 heeft in beroep gronden aangevoerd die zien op het ontbreken van een bodemonderzoek, de ontluchting en de brandveiligheid van de parkeergarage, de parkeerdruk, de wijzigingen in het bouwplan na het verlenen van de vrijstelling en de waardedaling van de woningen.
Eiser 5 en eiseres 6 komen in beroep tegen het oordeel van verweerder dat hun bezwaren niet-ontvankelijk zijn omdat zij niet als belanghebbenden kunnen worden beschouwd. Over die beroepen overweegt de rechtbank als volgt.
Eiser 5 woont op het adres (naam adres) in (woonplaats). Hij is bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat hij op een afstand van circa 450 m woont. Eiser 5 beschouwt zichzelf wel als belanghebbende, omdat hij als beheerder zeer betrokken is bij (naam park).
De rechtbank constateert dat de stichting zelf geen bezwaar heeft gemaakt, terwijl zij bij uitstek tot doel heeft de belangen van (naam park) te behartigen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser 5, die als vrijwilliger werkzaamheden verricht voor (naam park), slechts een afgeleid belang bij de bouw van de moskee. Voorts is de afstand van zijn woning tot de moskee te groot om op grond daarvan een rechtstreeks betrokken belang aan te nemen. De rechtbank concludeert dat eiser 5 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het beroep van eiser 5 is ongegrond.
Eiseres 6 woont op het adres (naam adres) in (woonplaats). Zij is bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat zij op een afstand van circa 175 m woont en vrijwel geen zicht heeft op de moskee.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres 6 geen individueel belang heeft dat haar onderscheidt van de andere omwonenden die het park en de kinderboerderij bezoeken. Overigens blijft (naam park) bestaan. Ter zitting is bevestigd dat eiseres na realisering van de moskee zicht heeft op de minaret van de moskee, die boven het groen uitkomt. Deze minaret zal door vele omwonenden in de wijde omgeving worden gezien en dus geeft dit zicht eiseres evenmin een individueel belang bij de moskee. Ten aanzien van het argument dat de verkeersdruk in de straat van eiseres 6 zal toenemen als gevolg van de bouw van de moskee, overweegt de rechtbank dat de (naam adres) al een behoorlijk drukke weg is. Voor zover deze drukker zou worden als gevolg van de komst van de moskee, zal deze toename derhalve beperkt zijn. Het beroep van eiseres 6 is ongegrond.
De rechtbank constateert dat op het onderhavige verzoek om vrijstelling de WRO van toepassing is.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kan verweerder vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen, mits het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige bouwplan valt onder categorie III sub a van de door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant aangewezen categorieën van gevallen waarin verweerder bevoegd is vrijstelling te verlenen.
Op 21 juli 2009 heeft verweerder een ruimtelijke onderbouwing vastgesteld, die vervolgens op 23 februari 2010 is aangepast naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen.
2.5 Bodemonderzoek, parkeergarage en waardedaling woningen
Eiseres 7 heeft in beroep – naast het hierna te bespreken parkeerprobleem – onder meer gronden aangevoerd met betrekking tot het bodemonderzoek, de parkeergarage en de vrees voor waardedaling van de woningen. De rechtbank constateert dat eiseres een aantal gronden eerst in beroep heeft aangevoerd. De bezwaargronden van eiseres beperkten zich tot het parkeerprobleem, het bestemmingsplan en de gevreesde waardedaling van de woningen.
Het standpunt van verweerder en vergunninghoudster dat het beroep van eiseres 7 niet-ontvankelijk is voor zover het de gronden betreft die niet reeds in bezwaar zijn aangevoerd, vindt geen steun in het recht, in het bijzonder in art. 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook overigens vloeit niet uit de wet of uit enig rechtsbeginsel voort dat gronden die niet expliciet in bezwaar zijn aangevoerd, vanwege die enkele omstandigheid buiten de inhoudelijke beoordeling van het beroep zouden moeten blijven. De rechtbank ziet niet in waarom zij niet mede op grondslag van deze gronden uitspraak zou kunnen doen. In dit verband wijst de rechtbank op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), zoals de uitspraak van 12 januari 2005, LJN: AS2145.
2.5.1 Met betrekking tot het bodemonderzoek constateert de rechtbank dat verweerder aan de bouwvergunning uitdrukkelijk de volgende voorwaarde heeft gekoppeld:
“dat alvorens met de bouwwerkzaamheden een aanvang mag worden genomen, na afbraak van de bestaande opstallen, door het team Bodem van de dienst Beleidsontwikkeling, na beoordeling van het nog uit te voeren bodemonderzoek, een aanbeveling omtrent de behandeling van de bouwaanvraag voor wat betreft de toetsing van de verbodsbepalingen tot het bouwen op verontreinigde grond is afgegeven en aan de hierin opgenomen voorwaarden is voldaan”.
Naar het oordeel van de rechtbank mag de voorwaarde, dat nog een bodemonderzoek uitgevoerd moet worden na de sloop van de bestaande bebouwing, aan de bouwvergunning worden gekoppeld. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2.1.5, vijfde lid, van de bouwverordening van de gemeente Tilburg (de bouwverordening), waarin is bepaald dat het bodemonderzoek, als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet, moet plaatsvinden voordat met de bouw wordt begonnen in de situatie dat het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een geheel nieuw gebouw op de plaats waar nu nog een ander gebouw staat, en waarvoor op 25 juni 2010 een sloopvergunning is verleend. Vergunninghoudster zal na de sloop van dat gebouw zorg moeten dragen voor een bodemonderzoek dat voldoet aan de eisen van artikel 8, vierde lid, van de Woningwet. Gezien het voorgaande kan de rechtbank instemmen met verweerders weerlegging van deze grond in het bestreden besluit.
2.5.2 Met betrekking tot de ontluchting van de parkeergarage heeft eiseres 7 gesteld dat aan de zijde van het park pal boven het grondoppervlak persroosters zullen worden geprojecteerd. Volgens eiseres 7 worden de in het park spelende kinderen hierdoor rechtstreeks aan de emissies van de parkeergarage blootgesteld, terwijl niet is vastgesteld of dit aanvaardbaar is gelet op de risico's voor de gezondheid. Eiseres stelt dat de hoogte van de persroosters niet voldoet, omdat de afgezogen lucht uit de parkeergarage volgens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) op een hoogte van tenminste 5 meter boven het straatniveau dient te worden uitgeblazen.
Volgens eiseres 7 wordt door verweerder creatief omgegaan met de normen voor ventilatie en worden daarnaast bewust risico's genomen op het gebied van brandveiligheid.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat eiseres 7 voor wat betreft de ventilatie uitgaat van een onjuiste voorstelling van zaken. Zoals ook uit het rapport “Ventilatie parkeergarage” van 18 december 2009 van adviesbureau Nieman blijkt, gebeurt de ontluchting van de parkeergarage niet door een mechanisch afzuigsysteem met persroosters, maar door natuurlijke ventilatie (wind). Hierbij wordt aan de eisen van het Bouwbesluit en aan de luchtkwaliteitsnormen voldaan. De openingen zoals die in het huidige ontwerp zijn aangegeven (aan drie zijden grote roosters en aan één zijde de in- en uitrit), zijn voldoende om de vereiste ventilatiecapaciteit te realiseren.
De rechtbank kan deze motivering volgen en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de natuurlijke ventilatieroosters van de parkeergarage niet zouden mogen uitkomen in het park.
2.5.3 Ten aanzien van de brandveiligheid van de parkeergarage overweegt de rechtbank dat de gebruiksoppervlakte van de parkeergarage circa 1070 m² bedraagt. Omdat bij garages kleiner dan 1000 m² de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit gelden, is de brandweer voorgesteld om de onderhavige parkeergarage te beschouwen als een garage met een gebruiksoppervlakte van maximaal 1000 m². De brandweer is hiermee akkoord gegaan en heeft nadere voorwaarden en voorzieningen opgenomen in het brandveiligheidsadvies. Verweerder heeft deze voorwaarden overgenomen in de bouwvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank moet de brandweer bij uitstek deskundig worden geacht om de brandveiligheid van de parkeergarage te beoordelen en heeft verweerder terecht de door de brandweer gestelde voorwaarden overgenomen. De stelling van eiseres dat bewust risico’s genomen worden op het gebied van de brandveiligheid volgt de rechtbank niet.
2.5.4 Met betrekking tot de gevreesde waardedaling van de woningen wijst de rechtbank er in de eerste plaats op dat – zo hiervan al sprake zou zijn – eiseres in aanmerking zou kunnen komen voor planschadevergoeding. De enkele vrees voor waardedaling maakt nog niet dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Daarbij heeft eiseres 7 niet aannemelijk gemaakt dat zich een waardedaling van de woningen zal voordoen. Ook deze beroepsgrond van eiseres 7 slaagt derhalve niet.
Ten aanzien van de beroepen van eisers 1 t/m 4 en eiseres 7 inzake het parkeren overweegt de rechtbank als volgt.
2.6.1 Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is hiervan slechts sprake wanneer het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein, dat bij dat gebouw hoort, is bepaald overeenkomstig de normen en werkwijze in de "Notitie parkeernormen 2003", zoals vastgesteld op 30 maart 2004 of zoals deze laatstelijk is vastgesteld.
Ingevolge het vijfde lid van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
2.6.2 In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat vergunninghoudster op eigen terrein 60 parkeerplaatsen dient te realiseren. Daarnaast moeten tenminste 70 parkeerplaatsen in de Spoorzone worden gerealiseerd. Verweerder heeft de totale parkeerbehoefte voor de moskee gedurende het hele jaar door namelijk op maximaal 130 parkeerplaatsen vastgesteld (bladzijde 8 en 9 van het bestreden besluit). De beroepen van eisers 1 t/m 4 en eiseres 7 richten zich tegen deze door verweerder gehanteerde parkeernormen.
In het verweerschrift van 25 maart 2011 heeft verweerder dit standpunt verlaten. Verweerder is thans van mening dat, omdat sprake zou zijn van vervangende nieuwbouw, slechts rekening behoeft te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Nu de nieuwe moskee wordt opgericht op dezelfde locatie als waar de moskee van 1989 tot medio 2006 was gehuisvest in een oud fabrieksgebouw, is sprake van voortgezet gebruik. Van een wijziging van het gebruik voor het aantal gebedsplaatsen (1500) is geen sprake. De vraag naar het aantal vereiste parkeerplaatsen per gebedsplaats is volgens verweerder dan ook niet relevant. Voor de toename van de parkeerbehoefte mogen op grond van vaste jurisprudentie slechts de toevoeging van de woning en de winkelruimte in ogenschouw worden genomen. Door 60 parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein voorziet het bouwplan in ruim voldoende parkeerplaatsen op grond van de bouwverordening, aldus verweerder.
Hiermee heeft verweerder erkend dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen van eisers 1 t/m 4 en eiseres 7 gegrond zijn en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb dient te worden vernietigd.
Om te bezien of een definitieve beslechting van de geschillen mogelijk is, zal de rechtbank beoordelen of het gewijzigde standpunt van verweerder in rechte stand kan houden en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
2.6.3 De rechtbank constateert met verweerder dat uit vaste jurisprudentie van de AbRS voortvloeit dat bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort aan parkeerplaatsen dient buiten beschouwing te blijven (AbRS 28 juli 2010 en 3 augustus 2010, LJN: BN2599 en BN3688). Dit houdt in dat slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte.
Naar het oordeel van de rechtbank moet voor de bestaande situatie uitgegaan worden van de laatst vergunde situatie. Immers, alleen in een bestaande vergunde situatie is al eerder de parkeerbehoefte bezien, namelijk in het kader van de eerdere vergunningverlening. Hoewel de moskee van 1989 tot medio 2006 op de locatie gevestigd is geweest, is zij ter plaatse nooit vergund. Uit de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 14 maart 1990 blijkt dat de gemeente het gebruik van het pand op het perceel als moskee niet kon verbieden vanwege het ontbreken van een gebruiksverbod in het toen geldende bestemmingsplan “de Havervelden”. Een gebruiksvergunning voor de moskee is echter nooit verleend. In dat verband wijst de rechtbank ook op het door gemachtigde van eisers 1 t/m 4 ter zitting overgelegde raadsbesluit van 8 oktober 1990. In dat besluit heeft de raad van de gemeente Tilburg besloten niet tegemoet te komen aan het verzoek van vergunninghoudster om een herziening van het bestemmingsplan “de Havervelden” ten behoeve van de vestiging van een moskee op het perceel. Daartoe werd destijds, kort samengevat, overwogen dat vestiging van een moskee aan de (adres) een aantal nadelige gevolgen heeft voor de woonomgeving, zoals een toename van de parkeerdruk en het verkeer in de straat en geluidsoverlast, hetgeen op dat moment al leidde tot klachten en conflicten in de buurt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat voor de bestaande situatie in redelijkheid niet kan worden uitgegaan van de moskee die op de locatie aanwezig is geweest. Voor de berekening van de parkeerbehoefte waarin het bouwplan moet voorzien moet dus ook de gebruiksruimte voor de gebedsplaatsen worden meegenomen.
2.6.4 De Notitie parkeernormen 2003, die onderdeel uitmaakt van het TVVP 2003 (Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan), is het beleid dat verweerder ter zake hanteert en daaraan dient dan ook te worden getoetst. In de notitie staat dat verweerder voor de parkeernormen de geactualiseerde parkeerkencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) als leidraad hanteert. De CROW-normen gaan voor een religiegebouw uit van 0,1 – 0,2 parkeerplaats per zitplaats (gebedsplaats/knielplaats). Uitgaande van de minimale norm moet het bouwplan dus voorzien in minimaal 0,1 x 1500 gebedsplaatsen = 150 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het bouwplan gaat echter uit van 130 parkeerplaatsen (60 op eigen terrein en 70 in de Spoorzone).
De rechtbank is met de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 14 februari 2011 van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat 130 parkeerplaatsen voldoende zouden zijn voor het bouwplan en dat er dus afgeweken mag worden van de minimale norm van 150 parkeerplaatsen. Dat vrouwen met mannen of familieleden met elkaar meerijden, moet worden geacht te zijn verdisconteerd in de norm. Verder wijzen alle andere argumenten van verweerder er alleen op dat uitgegaan zou mogen worden van de minimale norm, maar niet waarom van de minimale norm naar beneden zou mogen worden afgeweken. De rechtbank is van oordeel dat de capaciteit van de moskee (het aantal gebedsplaatsen) bepalend moet zijn voor de parkeerbehoefte.
2.7 De rechtbank komt tot de slotsom dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kunnen blijven. De rechtbank beschikt ook over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te kunnen voorzien. Verweerder zal een nieuwe beslissing op de bezwaren van eisers 1 t/m 4 en eiseres 7 moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank zal de primaire besluiten van 10 en 23 maart 2010 inzake de vrijstelling en bouwvergunning schorsen tot zes weken na het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar.
2.8 Nu de beroepen van eisers 1 t/m 4 en eiseres 7 gegrond worden verklaard, dienen de griffierechten aan deze eisers te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proces¬kosten van eisers 1 t/m 4, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vast¬gesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
verklaart de beroepen van eiser 5 en eiseres 6 ongegrond;
verklaart de beroepen van eisers 1 t/m 4 en eiseres 7 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de bezwaarschriften van eisers 1 t/m 4 en eiseres 7 met inachtneming van deze uitspraak;
schorst de primaire besluiten van 10 en 23 maart 2010 inzake de vrijstelling en bouwvergunning tot zes weken na het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers 1 t/m 4 tot een bedrag van € 874,-;
gelast dat verweerder aan eisers 1 t/m 4 het door hen betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt;
gelast dat verweerder aan eiseres 7 het door haar betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. Th. Peters, voorzitter, en M.C. Woudstra en L.P. Hertsig, leden, en ondertekend door de voorzitter en door mr. M.A. de Rooij, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.