ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3904

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
633902 vv 10-100
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in kort geding over loonvordering en ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 3 mei 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Meeberg Container Service B.V. (hierna: MCS). De werknemer vorderde in kort geding betaling van zijn loon, dat hij sinds 26 oktober 2010 niet meer had ontvangen, na een ontslag op staande voet dat door MCS was gegeven. MCS stelde dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatige concurrentie door tijdens zijn dienstverband een concurrerend bedrijf te exploiteren. De werknemer betwistte dit en stelde dat hij altijd openheid van zaken had gegeven over zijn werkzaamheden voor zijn eigen bedrijf, [bedrijf]. De kantonrechter oordeelde dat MCS niet voldoende had aangetoond dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan onrechtmatige concurrentie. Voorshands was er voldoende aanleiding om aan te nemen dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was en dat de arbeidsovereenkomst nog bestond. De vordering van de werknemer tot loondoorbetaling werd dan ook toegewezen, evenals de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen. De kantonrechter wees echter de vorderingen met betrekking tot de prestatiebonus en winstuitkering af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 633902 VV EXPL 10-100
vonnis in kort geding d.d. 3 mei 2011
inzake
[[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna te noemen: “[eiser]”,
gemachtigde: mw.mr. J.L. Sintemaartensdijk, advocaat te Dordrecht,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Meeberg Container Service B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (4782 PP) Moerdijk, aan het adres Graanweg 7A,
gedaagde, hierna te noemen: “MCS”,
gemachtigde: mr. J.A. Visser, advocaat te Dordrecht.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding in kort geding van 7 december 2010, met producties;
b. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 15 december 2010, met bijbehorend audiëntieblad en waarbij de zaak is aangehouden in verband met mediation;
c. de fax d.d. 2 maart 2011 van mw.mr. Sintemaartensdijk, met het verzoek tot voortzetting van de procedure;
d. de fax d.d. 18 april 2011 van mr. Visser, met producties;
e. de aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling ter zitting van 19 april 2011, met bijbehorend audiëntieblad.
1.2 Op 16 november 2010 is ter griffie ontvangen het door MCS ingediende verzoekschrift (met producties) tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst (hier bekend onder zaak/rolnummer 631959 AZ VERZ 10-297). In overleg met partijen zijn beide zaken gelijktijdig ter zitting behandeld. In de arbeidszaak wordt bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.3 De inhoud van genoemde stukken -alsmede van de ter zitting door mw.mr. Sintemaartensdijk en mr. Visser overgelegde pleitnotities- geldt als hier ingelast. Op die inhoud en op hetgeen door partijen ter zitting naar voren is gebracht, wordt hierna -voor zover nodig- teruggekomen.
2. Het geschil
2.1 [eiser] vordert -kort samengevat- bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, MCS te veroordelen tot betaling van:
a. het loon ten bedrage van € 6.695,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag vanaf 26 oktober 2010 tot dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
b. de prestatiebonus ten bedrage van € 50.000,00 bruto;
c. de winstuitkering over de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2009 ten bedrage van € 104.717,85 bruto, subsidiair tot betaling van de winstuitkering over het kalenderjaar 2008 ten bedrage van € 101.016,00 bruto;
d. de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de voornoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
e. de kosten van de procedure.
2.2 MCS voert verweer.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staat, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weer-sproken alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
a. de thans 42-jarige [eiser] is sinds 15 oktober 2001 in dienst bij MCS, laatstelijk in de functie van Technical Sales Manager/bedrijfsleider tegen een bruto maandloon van € 6.695,00, exclusief 8% vakantietoeslag;
b. Tanktrader is een zusteronderneming van MCS;
c. de heer [X] is eigenaar van MCS en Tanktrader;
d. vanaf 1 april 2001 drijft [eiser] een eigen eenmanszaak genaamd ‘[bedrijf] Industries’ (hierna te noemen: ‘[bedrijf]’). De rechtsvorm van deze onderneming is in oktober 2002 omgezet naar een besloten vennootschap;
e. [bedrijf] is op hetzelfde adres als MCS gevestigd;
f. in 2005 en 2008 vinden er tussen de heer [X] en [eiser] gesprekken plaats over een overname door [bedrijf] van MCS en Tanktrader. Deze onderhandelingen leiden -uiteindelijk- niet tot overeenstemming;
g. op 25 oktober 2010 is [eiser] ontslag op staande voet aangezegd door MCS wegens -kort samengevat- het opzetten en exploiteren van een concurrerend bedrijf tijdens dienstbetrekking, hetgeen een zeer ernstig tekort schieten in de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst betekent;
h. [eiser] heeft de vernietigbaarheid ingeroepen van het hem gegeven ontslag, zich beschikbaar gehouden voor werk en aanspraak gemaakt op loondoorbetaling.
3.2 [eiser] grondt zijn vorderingen op de vernietigbaarheid van het aan hem op 25 oktober 2010 gegeven ontslag op staande voet. Volgens [eiser] ontbreekt een objectief en subjectief dringende reden voor dit ontslag. Verder is het ontslag volgens hem niet onverwijld gegeven. Hij stelt daartoe -kort samengevat- dat MCS vanaf de indiensttreding van [eiser] en gedurende zijn dienstverband bij MCS volledig op de hoogte was van de werkzaamheden die [eiser] verrichtte voor [bedrijf]. [eiser] ontkent dat hij zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst met MCS in onvoldoende mate zou zijn nagekomen. Volgens [eiser] verrichtte hij de werkzaamheden voor [bedrijf] slechts op kleine schaal, en was er hierbij geen sprake van concurrerende werkzaamheden. Aangezien MCS geen loon meer heeft betaald sinds 26 oktober 2010, vordert [eiser] dat loon in deze procedure. Nu MCS aan [eiser] in februari 2008 heeft toegezegd dat hij een prestatiebonus van € 50.000,00 bruto zou ontvangen alsmede een uitkering van 10% van de winst na belasting vanaf 1 januari 2008 tot en met 31 maart 2009, maakt [eiser] thans aanspraak op die bedragen.
3.3 MCS stelt zich op het standpunt dat zij [eiser] terecht op staande voet heeft ontslagen. Volgens MCS heeft [eiser] onder de duiven van zijn werkgever geschoten door tijdens dienstbetrekking de bedongen werkzaamheden ook te eigen bate uit te voeren en daarmee zijn werkgever concurrentie aan te doen. In de herfstvakantie van 2010 ontdekte MCS dat de website van [bedrijf] ingrijpend was veranderd. Aanvankelijk bevatte deze site alleen maar aanbiedingen van appendages, geheel in overeenstemming met de afspraak tussen [eiser] en MCS. In voornoemde herfstvakantie constateerde MCS tot haar verbazing dat [bedrijf] via de website een compleet programma van containers aanbod, waaronder die van Tanktrader en dat de appendages waren verworden tot een ondergeschikt deel van het aanbod. Hieruit concludeerde MCS dat [eiser] trachtte aan derden producten te verkopen die hij voor en namens MCS had moeten verkopen. MCS stelt zich -gezien het voorgaande- op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst door het gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is geëindigd, zodat [eiser] geen loon van haar te vorderen heeft. Ook de verschuldigdheid van de prestatiebonus en de winstuitkering wordt door MCS betwist.
3.4 Voorshands is voldoende gebleken dat [eiser] -gezien de aard van de vordering zijnde een ontslag op staande voet- spoedeisend belang heeft bij de door hem ingestelde loonvordering.
3.5 Voorshands dient met name beoordeeld te worden, of het door MCS gegeven ontslag op staande voet rechtmatig is gegeven en in een bodemprocedure stand houdt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Aan [eiser] wordt onder meer verweten dat hij zeer ernstig tekort geschoten is in de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, nu hij zich tijdens dienstbetrekking bezig heeft gehouden met het opzetten en exploiteren van een concurrerend bedrijf. MCS constateerde tijdens de afwezigheid van [eiser] in de herfstvakantie 2010, dat de website van [bedrijf], niet alleen melding maakte van handel in appendages, maar van een volledige containerhandel, concurrerend aan die van MCS. Volgens eigen zeggen wist MCS van de appendagehandel van [eiser], waarvoor [eiser] -met instemming van MCS- tijdens zijn dienstbetrekking bij MCS werkzaamheden verrichtte. MCS betwist dat zij ervan op de hoogte was dat [bedrijf] zich bezig hield met volledige concurrerende activiteiten op het gebied van containerhandel, waartoe [bedrijf] -blijkens de website- inmiddels was uitgegroeid. Met deze onrechtmatige concurrentie stelt MCS niet akkoord te kunnen gaan. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij heeft meebetaald aan de aanschaf van het communicatie- en computernetwerk op het kantoor van MCS en dat hij de kosten die werden gemaakt voor [bedrijf], aan MCS betaalde. Verder stond het bureau van [eiser] tegenover dat van [X]. Volgens [X] had hij weliswaar zicht op de werkzaamheden van [eiser], maar was hierbij voor hem niet duidelijk of [eiser] deze werkzaamheden voor MCS (en Tanktrader) verrichtte of voor [bedrijf]. Volgens [eiser] is de website van [bedrijf] in de huidige vorm gemaakt in het kader van het verkrijgen van financiering voor de overname door [bedrijf] van MCS en Tanktrader en was MCS hiervan op de hoogte. Door MCS wordt dit betwist. Wat hier ook van zij, MCS heeft niet concreet gesteld, bijvoorbeeld aan de hand van voorbeelden, of en in welke mate [eiser] concurrerend bezig is geweest jegens MCS. Dit had wel van haar mogen worden verwacht, gezien het zware middel dat door MCS is gehanteerd, zijnde een ontslag op staande voet van een werknemer die gedurende 9 jaar (overwegend) goed heeft gefunctioneerd. [eiser] geeft zelf aan dat hij via [bedrijf] zeer incidenteel ook werkzaamheden als tussenpersoon verrichtte voor het leveren van containers vanuit het kantoor van MCS. Hij stelt in dat kader slechts twee maal containers te hebben geleverd in Brazilië en Hong Kong, met een winstmarge van € 780,00 (neerkomend op een winstpercentage van 0,5%), hetgeen volgens [eiser] geen concurrentie voor MCS oplevert. MCS blijft bij haar (niet onderbouwde) standpunt dat [eiser] via [bedrijf] wel concurrerend bezig is geweest. In de pleitaantekeningen geeft de gemachtigde van MCS aan dat de grote woorden, zoals vermeld op de website van [bedrijf], de stelling van [eiser] -dat hij met [bedrijf] geen volledig bedrijf runde en slechts zeer incidentele werkzaamheden als tussenpersoon verrichte voor het leveren van containers-, niet geloofwaardig maken. Echter, MCS laat ook hierbij na om enige concrete onderbouwing van de door haar gestelde (onrechtmatige) concurrentie te geven. Volgens [eiser] heeft hij via [bedrijf] geen omzet weggehaald van MCS en is dit ook niet door MCS aangetoond. De enkele betwisting bij gebrek aan wetenschap door MCS dat dit niet zo is, is te weinig om voorshands aan te kunnen nemen dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan (onrechtmatige) concurrentie. Het is voorstelbaar, dat [X] na het zien van de website van [bedrijf], teleurgesteld was in [eiser], maar dit rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden nog niet de verregaande maatregel van een ontslag op staande voet. Dit alles leidt ertoe, dat de kantonrechter er voorshands van uit gaat dat in een bodemprocedure geoordeeld zal worden, dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt.
3.6 Het voorgaande leidt ertoe dat voorshands voldoende aannemelijk is geworden dat er nog een arbeidsovereenkomst bestaat tussen MCS en [eiser]. Op grond van het hierboven overwogene is voorshands voldoende aannemelijk dat een overeenkomstige vordering van [eiser], met betrekking tot de loondoorbetaling vanaf 26 oktober 2010 door MCS, in de bodemprocedure zal slagen. Die vordering, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, is dan ook toewijsbaar.
3.7 Feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van spoedeisendheid een onmiddellijke voorziening is vereist ter zake van de gevorderde prestatiebonus en winstuitkering, zijn niet gebleken. De gevraagde voorzieningen dienen reeds daarom in dit kort geding te worden geweigerd.
4. Proceskosten
Gelet op de omstandigheden van het geval, wordt bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5. De beslissing bij wege van voorlopige voorziening
De kantonrechter:
veroordeelt MCS tot betaling aan [eiser] van het loon ten bedrage van € 6.695,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, vanaf 26 oktober 2010 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
veroordeelt MCS tot betaling aan [eiser] van de wettelijke rente over voornoemde bedragen, vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis -tot zover- uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en uitge¬sproken ter openbare terechtzitting van 3 mei 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.