ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3771

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1947
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in verband met intrekking inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 4 mei 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de intrekking van een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Verzoeker, die sinds 15 juni 2005 een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn inkomensvoorziening, die per 1 juli 2010 inging. De intrekking was gebaseerd op de weigering van verzoeker om een werkleeraanbod te accepteren, dat door verweerder was gedaan. Verweerder had het werkleeraanbod afgestemd op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van verzoeker, waarbij ook rekening was gehouden met zijn wensen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker het werkleeraanbod niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren, en dat de intrekking van de inkomensvoorziening op grond van artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ terecht was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de beslissing van verweerder te schorsen. De uitspraak benadrukt het belang van maatwerk in het werkleeraanbod en de verplichtingen van de jongere onder de WIJ.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 11 / 1947 WIJ VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Kaatsheuvel, verzoeker,
gemachtigde mr. J.M.A. van Dijk,
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat (ISD),
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 februari 2011 (bestreden besluit) inzake de intrekking van een inkomensvoorziening. Tevens heeft hij op 2 april 2011 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 27 april 2011, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde en namens verweerder [woordvoerder verweerder].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker ontvangt sinds 15 juni 2005 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij verzoeker is op 4-jarige leeftijd de diagnose astmatische bronchitis met multi-allergie gesteld.
Verweerder heeft op 10 december 2008 een herijking aangevraagd bij [naam adviesbureau] om verzoekers arbeidsmogelijkheden te onderzoeken. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapportage herijking van 7 mei 2009. Uit het rapport blijkt onder meer dat verzoeker beperkingen heeft in het kader van het verrichten van werkzaamheden. Verzoeker dient contact met stof, rook, gassen en dampen, allergenen als huisstofmijt en dieren, rook en wol en verflucht, alsmede prikkelende agentia te vermijden.
Bij besluit van 26 april 2010 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat zijn WWB-uitkering wordt ingetrokken met ingang van 1 juli 2010. Verzoeker behoort namelijk tot de doelgroep van de Wet investeren in jongeren (WIJ).
Verzoeker heeft op 14 juni 2010 een werkleeraanbod aangevraagd.
Bij besluit van 24 juni 2010 heeft verweerder bepaald dat verzoeker een werkleeraanbod krijgt. Verweerder heeft verder overwogen dat verzoeker een inkomensvoorziening krijgt per 1 juli 2010.
Op 29 juni 2010 heeft verweerder aan verzoeker een voorstel gedaan voor een trajectplan. Het voorstel houdt in kort gezegd in dat verzoeker begeleid zal worden bij een aanvraag voor een Wajong-uitkering en dat verzoeker hieraan zijn medewerking zal verlenen. Verzoeker heeft het voorstel niet geaccepteerd. Bij brief van 7 juli 2010 heeft verzoeker nader uitgelegd waarom hij niet akkoord is gegaan met het trajectplan. Voor zover er in het trajectplan wordt gesproken over werken in de “cleanroom” bij de Werkvoorziening Midden-Langstraat (WML), heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij dit niet zal accepteren omdat hij niet tussen gehandicapten geplaatst wil worden.
Op 23 augustus 2010 heeft verweerder telefonisch contact gehad met verzoeker over een functie als callcenter medewerker inbound vanaf thuis. Verzoeker had bezwaren tegen deze functie.
Bij brief van 28 oktober 2010 heeft verzoeker (op verzoek van verweerder) zijn wensen voor het werkleeraanbod kenbaar gemaakt. Verzoeker wil een administratieve baan met een schone werkplek. Verzoeker heeft verder herhaald dat hij niet in de “cleanroom” wil werken.
Bij besluit van 12 november 2010 heeft verweerder verzoeker een nieuw werkleeraanbod gedaan voor een participatie- en activeringstraject bij de WML. De bedoeling is om verzoeker werkervaring op te laten doen bij de “cleanroom” van de WML. Verzoeker krijgt verder begeleiding en ondersteuning in het zoeken naar regulier werk met als voorkeur administratief werk. Volgens verweerder past het werkleeraanbod bij verzoekers situatie. Verweerder heeft rekening gehouden met verzoekers situatie en mogelijkheden. Verweerder heeft ook gekeken naar verzoekers wens dat hij een schone werkplek wil hebben en op zoek wil naar administratief werk. Verweerder heeft het nieuwe trajectvoorstel met het besluit meegestuurd. Verzoeker heeft het trajectvoorstel niet geaccepteerd. Bij brief van 30 november 2010 heeft verzoeker nader uitgelegd waarom hij niet akkoord is gegaan met het trajectplan. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 november 2010. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 20 december 2010 ontvangen.
Bij besluit van 15 december 2010 (primair besluit) heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat er vanaf 23 november 2010 geen inkomensvoorziening wordt verstrekt. Verweerder heeft hierbij overwogen dat verzoeker geen recht heeft op een inkomensvoorziening omdat hij het werkleeraanbod heeft geweigerd. Ook is verweerder van oordeel dat uit verzoekers houding en gedrag blijkt dat hij de verplichtingen uit de WIJ niet wil nakomen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft dit bezwaarschrift op 11 januari 2011 ontvangen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.2 Verzoeker heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. De WML is een organisatie die onder meer de Wet Sociale Voorzieningen (WSW) uitvoert. Verzoeker heeft geen WSW-indicatie. Een dienstbetrekking bij de WSW is geen algemeen geaccepteerde arbeid in de zin van de WIJ. Het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met verzoekers wensen en mogelijkheden. De bedoeling van de WIJ is om uitstroom naar reguliere arbeid te bevorderen of te realiseren. Dit doel wordt niet bereikt door het gedane werkaanbod. Verweerder had moeten kijken naar de capaciteiten van verzoeker en de mogelijkheid om een werkplek aan te passen aan de lichamelijke beperkingen van verzoeker. Verzoeker heeft daarbij gewezen op de Arbowet. Het bestreden besluit is in strijd met de hoorplicht.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Artikel 5, eerste lid, en tweede gedachtestreepje, van de WIJ luidt als volgt:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
Artikel 6, tweede lid, van de WIJ luidt als volgt:
Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening wordt onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet.
In artikel 14, tweede lid, van de WIJ is bepaald dat het college in een rapportage de wensen van de jongere vastlegt ten aanzien van het werkleeraanbod alsmede de wijze waarop deze wensen bij de vaststelling van aard, omvang en plaats van het werkleeraanbod zijn betrokken.
In artikel 17, eerste lid, van de WIJ is bepaald dat het college het werkleeraanbod afstemt op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld en hierbij de jongere in de gelegenheid stelt om schriftelijk of mondeling zijn wensen omtrent het werkleeraanbod kenbaar te maken.
In artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ is bepaald dat geen recht op de inkomensvoorziening bestaat indien de jongere het werkleeraanbod heeft geweigerd.
Artikel 2 van de Verordening Werkleeraanbod Wet investeren in jongeren (Verordening) luidt - voor zover relevant - als volgt:
1. Het bestuur biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.
4. Het bestuur stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het bestuur de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.
De algemene toelichting bij deze Verordening vermeldt onder meer:
Uitgangspunt is dat maatwerk wordt geleverd: dat het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ). Het bestuur is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.
De toelichting op artikel 2 van de Verordening vermeldt onder meer:
Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het bestuur daarmee rekening
dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het bestuur.
2.5.1 De voorzieningenrechter stelt eerst het volgende vast. Met het bestreden besluit zegt verweerder te beslissen op het bezwaarschrift dat op 20 december 2010 door verweerder ontvangen is. Dit is het bezwaarschrift dat is gericht tegen het werkleeraanbod. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat verweerder in het bestreden besluit tot de conclusie komt dat het recht op een inkomensvoorziening terecht per 23 november 2010 is ingetrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder dan ook beslist op het bezwaarschrift gericht tegen de intrekking van de inkomensvoorziening. Verweerder heeft dit ook bevestigd in het verweerschrift van 12 april 2011. Het verzoek om een voorlopige voorziening is derhalve connex aan het besluit inzake de inkomensvoorziening.
2.5.2 De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerder nog niet heeft beslist op het bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 12 november 2010, dat betrekking heeft op het werkleeraanbod.
2.5.3 Verweerder heeft in het verweerschrift van 12 april 2011 opgemerkt dat de bezwaarschriften van verzoeker opnieuw zullen worden behandeld. Daarnaast heeft verweerder ter zitting erkend dat verzoeker ten onrechte niet is gehoord op het bezwaarschrift tegen het primaire besluit. Er is dan ook een hoorzitting gepland in verband met het bezwaar gericht tegen de intrekking van de inkomensvoorziening. Verweerder heeft in het verweerschrift verder opgemerkt dat het bestreden besluit waarschijnlijk zal worden vervangen door een nieuwe beslissing op beide bezwaarschriften.
Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dit leidt er echter niet toe dat het verzoek om een voorlopige voorziening zonder meer moet worden toegewezen. Verweerder heeft zich namelijk in het primaire besluit op het standpunt gesteld dat de inkomensvoorziening wordt ingetrokken, omdat verzoeker het werkleeraanbod heeft geweigerd. Deze situatie is op zichzelf niet gewijzigd, omdat verzoeker ter zitting heeft verklaard nog steeds niet akkoord te gaan met het door verweerder gedane werkleeraanbod en verweerder het werkleeraanbod handhaaft. De voorzieningenrechter zal dan ook van deze situatie uitgaan en deze beoordelen.
2.5.4 Het verzoek om een voorlopige voorziening richt zich alleen tegen de intrekking van de inkomensvoorziening. Verzoekers weigering van het werkleeraanbod ligt echter ten grondslag aan de intrekking van de inkomensvoorziening. De voorzieningenrechter ontkomt er niet aan om ook een (terughoudend) voorlopig oordeel te geven ten aanzien van het werkleeraanbod.
Het werkleeraanbod houdt in dat een traject activering/participatie wordt ingezet om verzoeker werkervaring te laten opdoen bij de “cleanroom” van WML. Tijdens het traject wordt samen met verzoeker gezocht naar een potentiële werkgever, rekening houdend met de medische beperkingen van verzoeker. Het einddoel is om verzoeker te laten uitstromen naar regulier werk.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het werkleeraanbod afgestemd op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van verzoeker. Daarbij heeft verweerder zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van verzoeker. De voorzieningenrechter acht daarbij het volgende van belang.
Uit het procesdossier komt naar voren dat verzoeker sinds 15 juni 2005 een WWB-uitkering geniet. Verzoeker heeft volgens verweerder geen betaalde werkervaring. Dit is niet door verzoeker bestreden. Het is gelet op het arbeidsverleden van verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijk van verweerder om verzoeker eerst werkervaring op te laten doen alvorens hem trachten te plaatsen in reguliere arbeid. Verweerder heeft daarom de nadruk mogen leggen op het opdoen van werkervaring. Uit het procesdossier blijkt dat verzoeker zelf ook nog niet succesvol is geweest in het vinden van een administratieve functie. De omstandigheid dat verzoeker vervolgens deze werkervaring volgens het werkleeraanbod zal opdoen in de "cleanroom” van WML, heeft te maken met de (medische) beperkingen van verzoeker. Verweerder heeft gesteld dat er gekeken is naar andere mogelijkheden voor verzoeker, maar dat de “cleanroom” bij WML de enige beschikbare werkplek is om werkervaring op te doen die voldoet aan de voorwaarden van een schone werkomgeving. Daarbij komt dat verweerder zoveel mogelijk rekening heeft gehouden met verzoekers wensen op het gebied van de functie-inhoud. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat de werkzaamheden in de “cleanroom” op het niveau van verzoeker kunnen worden aangepast, eventueel uitgebreid met licht administratief werk zoals het invoeren van data in de computer. Het is daarbij de bedoeling om tijdens het traject te zoeken naar een potentiële werkgever, waarbij rekening wordt gehouden met de medische beperkingen van verzoeker. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat het einddoel van het traject is om verzoeker te laten uitstromen naar regulier werk. De voorzieningenrechter acht het aangeboden werkleeraanbod dan ook voldoende passend. De enkele omstandigheid dat verzoeker om hem moverende redenen niet tussen gehandicapten in de “cleanroom” wil werken, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om aan te nemen dat het werkleeraanbod niet voldoet aan de in de WIJ gestelde voorwaarden.
Gelet op de beschikbare informatie in deze zaak is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verzoeker het werkleeraanbod niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
2.6 Niet in geding is dat verzoeker het door verweerder aangeboden werkleeraanbod heeft geweigerd.
Dit betekent dat verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de inkomensvoorziening op grond van het bepaalde in artikel 42, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ terecht heeft ingetrokken. Er is derhalve geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.7 Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzieningenrechter, en door deze en E.C. Petrusma, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 9 mei 2011