ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ1418

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2259
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de waardering van onroerende zaak en aanslag onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 18 maart 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, bekend als [de woning], was gewaardeerd op € 244.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de woning, die op de waardepeildatum van 1 januari 2009 op € 224.000 dient te worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar. Tevens werd de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 dienovereenkomstig verminderd.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 585,75, inclusief een vergoeding voor het indienen van het beroepschrift en de kosten van het taxatierapport. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor het taxatierapport redelijk waren vastgesteld op € 148,75, gebaseerd op 2,5 gewerkte uren tegen een uurtarief van € 50. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 41.

Tegen deze uitspraak staat voor partijen het recht open om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en een afschrift aangetekend verzonden aan de partijen op 4 april 2011. De uitspraak is onherroepelijk indien er binnen zes weken na verzending geen rechtsmiddel is aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2259
Uitspraakdatum: 18 maart 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 22 april 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de woning] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010.
Zitting
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de vastgestelde waarde tot € 224.000 en vermindert de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 dienovereenkomstig;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 585,75;
-gelast dat verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 op € 244.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 bekend gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de waarde en de aanslag gehandhaafd.
2.2.Gedurende de procedure hebben partijen overeenstemming bereikt in die zin dat de waarde van de woning op de waardepeildatum van 1 januari 2009 vastgesteld dient te worden op € 224.000. Gelet hierop is het beroep reeds gegrond verklaard.
2.3.De rechtbank acht termen aanwezig voor vergoeding van de proceskosten die belanghebbende in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Partijen twisten over de hoogte van de door verweerder te vergoeden kosten. Daarbij is niet in geschil dat deze kosten dienen te worden bepaald op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit). Wel in geschil is het antwoord op de vraag welke wegingsfactor aan onderhavige zaak dient te worden toegekend en het antwoord op de vraag of de kosten van het deskundigenrapport (taxatierapport), dat belanghebbende heeft op laten stellen, voor volledige vergoeding in aanmerking komen.
2.3.De gemachtigde van belanghebbende voert aan dat op grond van het Besluit de volgende kosten aan hem vergoed dienen te worden:
- € 437 voor het indienen van een beroepschrift (wegingsfactor 1);
- € 327,25 voor het taxatierapport.
2.4.Verweerder stelt zich op het standpunt dat de te vergoeden kosten in redelijkheid op de volgende bedragen kunnen worden vastgesteld:
- € 218,50 voor het indienen van een beroepschrift (wegingsfactor 0,5);
- € 148,75 voor het taxatierapport
De wegingsfactor
2.5.Vaststaat dat de gemachtigde van belanghebbende namens hem een beroepschrift heeft ingediend zodat in de beroepsfase proceshandelingen als bedoeld in de bijlage bij het Besluit zijn verricht door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Het bedrag van de kostenvergoeding wegens beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandeling punten toe te kennen overeenkomstig de bijlage opgenomen in het Besluit en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt en met de toepasselijke wegingsfactoren. De waarde van 1 punt is voor het indienen van een beroepschrift in belastingzaken € 437. De wegingsfactor van een lichte zaak is 0,5 en die van een gemiddelde zaak 1.
2.7.Naar het oordeel van de rechtbank heeft als uitgangspunt te gelden dat een zaak als ‘gemiddeld’ moet worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn om hiervan af te wijken. Een lichter gewicht dient te worden gemotiveerd door verweerder. De rechtbank is van oordeel dat een wegingsfactor van minder dan 1 in beginsel is voorbehouden voor zaken, waarbij geen beoordeling van het materiële geschil plaatsvindt. In het onderhavige geval betreft het een procedure waarbij belanghebbende de door verweerder vastgestelde WOZ-waarde inhoudelijk bestrijdt en derhalve een materieel oordeel over het geschil vraagt. De rechtbank is van oordeel dat het, mede gezien in het licht van de stukken van het geding, hier een gemiddelde zaak betreft, waarvoor een wegingsfactor gehanteerd dient te worden van 1. Verweerder heeft met zijn stelling dat de werkbelasting van de gemachtigde voor het opstellen van het beroepsschrift slechts gering is geweest onvoldoende aannemelijk gemaakt dat daarvan afgeweken dient te worden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om, anders dan verweerder betoogt, af te wijken van voormeld uitgangspunt.
Taxatiekosten
2.8.Met betrekking tot de kosten van het taxatierapport merkt de rechtbank allereerst op dat een specificatie van de door belanghebbende gevraagde kosten ontbreekt zodat niet vast te stellen is hoe het bedrag van € 327,25 is opgebouwd. De vergoeding van de kosten voor een deskundige dient te worden vastgesteld op het bedrag dat redelijkerwijs aan kosten verschuldigd is. Verweerder stelt, onder verwijzing naar jurisprudentie, dat de vergoeding dient te worden berekend op basis van 2,5 gewerkte uren. Het uurtarief dient volgens hem vastgesteld te worden op € 50.
Het standpunt van verweerder inzake het redelijke aantal uren is door belanghebbende niet dan wel onvoldoende bestreden zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan.
2.9.De rechtbank acht verweerder geslaagd in het bewijs dat een vergoeding ter zake van de kosten van een woningtaxateur van € 50 per uur redelijk is. Hij heeft daartoe stukken overgelegd waaruit zulks op te maken valt en die door belanghebbende niet zijn bestreden. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat taxatiewerkzaamheden geen werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, zodat kan worden volstaan met een uurtarief dat lager ligt dan het uurtarief genoemd in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
2.10.Gelet op het in 2.8 en 2.9 overwogene, dient de vergoeding van de kosten van een deskundige te worden becijferd op 2,5 uren maal € 50 is € 125 plus 19% BTW is € 148,75.
2.11.De kostenvergoeding bedraagt dan in totaal € 437 + € 148,75 = € 585,75.
Aldus gedaan mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 04 april 2011
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.