ECLI:NL:RBBRE:2011:BP9981

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2814
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting en samenhang van opschriften boven etalages van een juwelierszaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 9 maart 2011, staat de vraag centraal of de opschriften boven de etalages van een juwelierszaak als één samenhangende mededeling moeten worden aangemerkt voor de heffing van reclamebelasting. De belanghebbende, een juwelier, had bezwaar aangetekend tegen de aanslag reclamebelasting die hem was opgelegd voor het jaar 2009. De heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom had de aanslag gehandhaafd, waarbij hij de opschriften op verschillende manieren had afgebakend. De rechtbank oordeelde dat de opschriften, ondanks dat ze zich over twee hoekzijden van het pand uitstrekten en onderbroken werden door een vrijgesteld opschrift, als één aankondiging moesten worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de aanslag reclamebelasting tot € 137,60, berekend naar een oppervlakte van 1,49 m2 voor de samenhangende aankondiging. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moest het griffierecht worden vergoed. De rechtbank baseerde haar oordeel op de lokale verordening betreffende reclamebelasting, waarin werd gesteld dat wat als één samenhangende mededeling wordt beschouwd, als één afzonderlijke aankondiging moet worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de opschriften in hun onderlinge samenhang een duidelijke boodschap vormden over de hoedanigheid van de winkel, en dat de aanwezigheid van het vrijgestelde opschrift de samenhang niet doorbrak. De uitspraak is onherroepelijk indien binnen zes weken na verzending geen hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2814
Uitspraakdatum: 9 maart 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 25 mei 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2009 opgelegde aanslag reclamebelasting.
Zitting
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van [gemachtigde], alsmede, namens verweerder, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de aanslag reclamebelasting tot € 137,60, berekend naar een oppervlakte van1,49 m2 voor één aankondiging lopend vanaf “[opschrift B]” tot en met “[opschrift G]”;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 16,44;
-gelast dat verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende exploiteert in 2009 een juwelierszaak in het pand op de hoek [adres A]/[adres B] te [woonplaats]. Op verschillende panelen boven de etalageramen en deuren zijn achtereenvolgens de volgende opschriften aangebracht: “[opschrift A]” “[opschrift B]” “[opschrift C]” “[opschrift D]” “[opschrift E]” “[opschrift F]” “[opschrift G]”. De vier eerstgenoemde opschriften bevinden zich aan de [adres B], de twee laatstgenoemde aan de [adres A]. Het opschrift “[opschrift E]” bevindt zich boven de toegangsdeur van de winkel op de hoek van beide straten.
2.2.Verweerder heeft aan belanghebbende, onder meer voor bovengenoemde opschriften, over 2009 een aanslag reclamebelasting opgelegd van € 287 zijnde het tarief voor één openbare aankondiging met een oppervlakte van 5m2 tot 10m2.
2.3.In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. In zijn verweerschrift heeft verweerder de opschriften “[opschrift B]”, “[opschrift C]” en “[opschrift D]” enerzijds en de opschriften “[opschrift F]” en “[opschrift G]” anderzijds als afzonderlijke aankondigingen aangemerkt. Hij heeft geconcludeerd tot verlaging van de aanslag reclamebelasting tot een naar een oppervlakte van 1,5m2 voor eerstgenoemd opschrift. Voor laatstgenoemd opschrift heeft hij een aanslag aangekondigd naar een oppervlakte van circa 1m2. De opschriften “[opschrift A]” en “[opschrift E]” heeft verweerder buiten beschouwing gelaten omdat dit namen betreft van de onroerende zaak en die derhalve vrijgesteld zijn.
2.4.In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de opschriften op een juiste manier heeft afgebakend. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van één aankondiging. Verweerder stelt dat sprake is van twee aankondigingen. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij de berekening van de oppervlakte van de in het geschil zijnde uitingen zoals belanghebbende die voorstaat juist acht.
2.5.1.Artikel 1 van de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting van de gemeente Bergen op Zoom (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang:
(…)
Wat één samenhangende mededeling of boodschap behelst wordt als één afzonderlijke aankondiging aangemerkt.”
2.5.2.Artikel 2 van de Verordening luidt:
“Ter zake van openbare aankondigingen, zichtbaar van de openbare weg, wordt een belasting geheven onder de naam reclamebelasting.”
2.5.3.Artikel 4 van de Verordening luidt voor zover hier van belang:
1. (…)
2. De oppervlakte wordt bepaald door de lengte en breedte van de denkbeeldige rechthoek waardoor de aankondiging dan wel het vanaf de openbare weg zichtbare gedeelte van de aankondiging wordt omsloten.”
2.5.4.Artikel 7 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang:
De belasting wordt niet geheven ter zake van aankondigingen:
a. (…)
c. waarmee de naam van de betreffende onroerende zaak wordt aangeduid, mits de tenaamstelling plat tegen of op de gevel is aangebracht, niet specifiek wordt verlicht of aangestraald en niet verwijst naar het gebruik of de functie van de onroerende zaak, noch naar de naam of functie van de eigenaar of gebruiker daarvan;
(…)”
2.6.Belanghebbendes stelling dat sprake is van één aankondiging is naar het oordeel van de rechtbank juist. De rechtbank is van oordeel dat de opschriften “[opschrift B]”, “[opschrift C]”, “[opschrift D]”, “[opschrift F]” en “[opschrift G]” in hun onderlinge samenhang bezien één boodschap hebben, namelijk die van de hoedanigheid van de betrokken winkel en mitsdien voldoen aan de omschrijving van het in 2.5.1. genoemde artikel. De omstandigheid dat de teksten zich aan twee verschillende hoekzijden bevinden en onderbroken worden door de naam van het pand, doet daaraan niet af. De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw dat bovengenoemde teksten een logisch geheel vormen en dat de naam van het pand van een duidelijk zichtbaar ander lettertype is.
2.7.Op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Verordening dient dan de denkbeeldige rechthoek al deze opschriften te omsluiten. Verweerders stelling dat sprake is van twee aankondigingen omdat het, op grond van het bepaalde in artikel 7, sub c, van de Verordening, vrijgestelde opschrift “[opschrift E]” één denkbeeldige rechthoek in de weg staat kan niet slagen. Dit opschrift doorbreekt de samenhang van de overige opschriften naar het oordeel van de rechtbank niet. Dat de oppervlakte van het opschrift “[opschrift E]” meegenomen wordt in de berekening van de oppervlakte van de aankondiging doet daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet af. Immers, als er op die plaats geen tekst aanwezig geweest zou zijn zou deze ruimte ook meegenomen zijn in de berekening.
2.8.Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is de objectafbakening zoals die is toegepast bij het opleggen van de aanslag en in de uitspraak op bezwaar juist. Tussen partijen is dan niet in geschil dat de oppervlakte zoals in 2.7. vermeld, 1.49 m2 bedraagt.
2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.10.De rechtbank ziet aanleiding voor een veroordeling van de reiskosten die belanghebbende heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting. De reiskosten worden op de grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verbinding met het Besluit tarieven in strafzaken 2003 vergoed op basis van het reizen per openbaar vervoer tweede klas en bedragen € 16,44.
Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2011
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 maart 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.