ECLI:NL:RBBRE:2011:BP9850

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1231
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
  • P.H.M. Verdonschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en vrijstelling voor intensieve veehouderij in Noord-Brabant

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 18 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die een bouwblok van 1,15 ha in Biest-Houtakker exploiteert voor intensieve veehouderij. Verzoeker had op 23 februari 2005 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek om vrijstelling van het bestemmingsplan voor de vergroting van zijn bouwblok. Dit verzoek is door het college in eerdere besluiten herhaaldelijk afgewezen, waarbij de laatste afwijzing op 13 oktober 2010 plaatsvond. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij voor zijn uitbreidingsplannen een bouwblok van 2,5 ha nodig heeft, waarbij 20% groencompensatie binnen het bouwblok moet worden gerealiseerd.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen onverwijlde spoed aanwezig is, zoals vereist op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter oordeelde dat de vrees van verzoeker dat de nieuwe Verordening ruimte Noord-Brabant een weigeringsgrond zou opleveren, ongegrond is. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen rechtstreeks werkende regels zijn vastgesteld die de intensieve veehouderij van verzoeker zouden belemmeren. Bovendien is er geen aanvraag voor een ontheffing van de Verordening voor een bouwblok van 2,5 ha ingediend, wat de urgentie van het verzoek verder ondermijnt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er grond was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 11 / 1231 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te Biest-Houtakker, verzoeker,
gemachtigde mr. J. van Groningen
en
de raad van de gemeente Hilvarenbeek,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 16 december 2010, verzonden 3 februari 2011 (bestreden besluit), inzake de aanvraag om ontheffing van de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening) voor uitbreiding van het bouwblok van de door verzoeker geëxploiteerde intensieve varkenshouderij op het perceel [adres] te Biest-Houtakker.
Tevens heeft hij op 25 februari 2011 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 maart 2011, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde en [woordvoerders verweerder] namens verweerder.
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op het adres [adres] te Biest-Houtakker een bouwblok van 1,15 ha. Hij heeft op 23 februari 2005 aan het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek (hierna: het college) verzocht om vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor vergroting van dit bouwblok tot aanvankelijk 2,5 ha en daarna - op 21 december 2006 - tot 2,1 ha. Voor het verlenen van deze vrijstelling hebben gedeputeerde staten van Noord-Brabant op 17 juli 2008 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft het college de vrijstelling slechts verleend voor vergroting van het bouwblok tot 1,5 ha en bij besluit van 13 oktober 2010 heeft het college – beslissend op de bezwaren van zowel verzoeker als een derdebelanghebbende – de vrijstelling van 10 maart 2009 herroepen en het verzoek om vrijstelling voor vergroting van het bouwblok tot 2,1 ha alsnog afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank Breda. Daarnaast heeft verzoeker zich gewend tot verweerder met het verzoek om ontheffing aan te vragen van de Verordening voor uitbreiding van het bouwblok tot 2,5 ha.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het college opgedragen een ontheffing van de Verordening aan te vragen voor vergroting van het bouwblok tot maximaal 1,5 ha.
2.2 Verzoeker heeft – voor zover hier van belang - aangevoerd dat hij voor zijn uitbreidingsplannen tot 2,1 ha een bouwblok van 2,5 ha nodig heeft omdat 20% groencompensatie binnen het bouwblok moet worden gerealiseerd. Het spoedeisende karakter is gelegen in het feit dat een daartoe strekkende aanvraag vóór 1 april 2011 bij gedeputeerde staten moet zijn ingediend. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorziening te treffen dat verweerder wordt gelast tijdig een dergelijke aanvraag bij gedeputeerde staten in te dienen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.4 Verzoeker heeft 21 december 2006 bouwvergunning en vrijstelling gevraagd voor het realiseren van 2,1 ha bebouwing en gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben de desbetreffende verklaring van geen bezwaar verleend. De uiteindelijke weigering van het college om met gebruikmaking van die verklaring vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, ligt ter beoordeling van de rechtbank. De uitkomst in die procedure kan er toe leiden dat het college alsnog de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning voor 2,1 ha bebouwing verleent. Aangezien hierbij geen groencompensatie binnen het bouwblok vereist is, kan verzoeker met de onderhavige voorlopige voorzieningprocedure niet méér bereiken dan in vorenbedoelde bodemprocedure. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter in de eerste plaats ambtshalve dat de aanvraag van het college voor een ontheffing van de Verordening voor vergroting van het bouwblok tot maximaal 1,5 ha is gedaan onder werking van de Verordening, terwijl sinds 8 maart 2011 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 (hierna: Verordening 2011) in werking is getreden. In de Verordening 2011 is niet voorzien in overgangsrecht ten aanzien van aanvragen om ontheffing, zodat op de aanvraag de Verordening 2011 van toepassing is. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat hij niet de vrees van verzoeker deelt dat de Verordening 2011 te zijner tijd een weigeringsgrond als bedoeld in het voor die bouwaanvraag van belang blijvende artikel 44, eerste lid, aanhef en onder f, van de Woningwet oplevert. Op grond van deze bepaling moet een bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met de regels, gesteld bij of krachtens een verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, maar dergelijke rechtstreeks werkende regels zijn voor de intensieve veehouderij van verzoeker tot op heden niet vastgesteld. De als zodanig aan te merken regel in artikel 9.3, derde lid van de Verordening 2011 ziet immers alleen op de situatie dat meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren wordt gebruikt en daarvan is bij verzoeker geen sprake.
2.5 In het licht van het vorenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb. Te minder nu gebleken is dat inmiddels feitelijk bij gedeputeerde staten een aanvraag om ontheffing voor een bouwblok van 2,5 ha voorligt omdat volgens verweerder in het digitale aanvraagformulier alleen 2,5 ha aangekruist kon worden. Het is de vraag of de toelichting van verweerder in de begeleidende brief, dat de aanvraag ziet op 1,5 ha, hier aan kan afdoen aangezien – naar verzoeker terecht heeft opgemerkt - voor een bouwblok van 1,5 ha in een verwevingsgebied geen ontheffing van de Verordening vereist was (en evenmin van de Verordening 2011 vereist is). Indien derhalve deze vraag bevestigend wordt beantwoord dan is de conclusie dat het bestreden besluit niet op rechtsgevolg is gericht.
2.6 Het verzoek om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen zal daarom worden afgewezen. Gegeven dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, en door deze en mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2011.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 25 maart 2011