ECLI:NL:RBBRE:2011:BP7685

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
645426 vv 11-20
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming bij huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 10 maart 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een ex-huurder, aangeduid als [Eiser], en de stichting Allee Wonen, de verhuurder. De ex-huurder had een verzoek ingediend om weer als huurder in de woning te worden toegelaten, nadat de huurovereenkomst bij verstekvonnis op 19 januari 2011 was ontbonden vanwege huurachterstand. De ex-huurder had de woning feitelijk ontruimd, maar vorderde nu, vooruitlopend op de uitspraak in de verzetprocedure, dat de verhuurder hem weer als huurder zou toelaten.

De rechtbank overwoog dat de rechtsverhouding tussen partijen niet kon worden teruggebracht naar de situatie van vóór het verstekvonnis. De tekortkoming in de huurbetalingen kon niet ongedaan worden gemaakt, en er was geen rechtsgrond om de verhuurder te verplichten een nieuwe huurovereenkomst met de ex-huurder te sluiten. De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van de ex-huurder niet voldoende was om zijn gewijzigde vordering toe te wijzen, aangezien de huurovereenkomst rechtmatig was ontbonden en de ontruiming feitelijk had plaatsgevonden.

De rechtbank wees de vordering van de ex-huurder af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van de woningstichting, die op € 200,00 werden begroot. Dit vonnis benadrukt de gevolgen van huurachterstand en de rechtsgevolgen van een ontbinding van de huurovereenkomst, evenals de beperkingen van de mogelijkheden voor een ex-huurder om terug te keren in de woning na een ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 645426 VV EXPL 11-20
vonnis in kort geding d.d. 10 maart 2011
inzake
[Eiser], wonende te [woonplaats],
eiser, procederend krachtens toevoeging nr. 1FK2163,
gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel, advocaat te Roosendaal,
tegen
de stichting STICHTING ALLEE WONEN,
gevestigd te Roosendaal,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.P.E. de Brouwer, advocaat te Roosendaal.
Partijen zullen verder worden aangeduid als “[Eiser]” respectievelijk “de woningstichting”.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
? de dagvaarding van 15 februari 2011, met producties;
? het herstelexploot van 22 februari 2011;
? de brief van mr. De Brouwer van 22 februari 2011, met producties;
? de akte tot wijziging van eis;
? de mondelinge behandeling van het geding ter terechtzitting van 1 maart 2011, waarbij [Eiser] aanwezig was en werd bijgestaan door mr. Van den Heuvel, en waarbij de woningstichting werd vertegenwoordigd door mr. De Brouwer.
De inhoud van deze stukken, alsmede van de ter zitting door de gemachtigden overgelegde pleitnota’s en producties geldt als hier ingelast. Op die inhoud en hetgeen overigens door partijen is aangevoerd, wordt, voor zover nodig, hierna teruggekomen.
2. Het geschil
2.1 [Eiser] vordert -na ter zitting zijn eis te hebben gewijzigd- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de woningstichting te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis [Eiser] weer als huu[adres]aan de [adres] in die woning toe te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag, met veroordeling van de woningstichting in de kosten van het geding.
2.2 De woningstichting weerspreekt de vordering.
3. De voorlopige beoordeling
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weerspro-ken, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud van de producties, het volgende vast:
a. [Eiser] is op 10 januari 2011 namens de woningstichting op correcte wijze gedagvaard voor de kantonrechter te Bergen op Zoom voor de terechtzitting van 19 januari 2011;
b. op 19 januari 2011 is door de kantonrechter te Bergen op Zoom bij verstekvonnis, gewezen onder nummer 640430 CV EXPL 11-323, de ontbinding van de huurovereen-komst tussen partijen uitgesproken en is [Eiser] veroordeeld tot ontruiming van de sub 2.1 genoemde woning, alsmede tot betaling van een totaalbedrag van € 1.686,95 ter zake van huur tot en met januari 2011, inclusief buitengerechtelijke kosten met btw en rente, nog te vermeerderen met rente en proceskosten;
c. bij exploot van 31 januari 2011 is de grosse van genoemd verstekvonnis namens de woningstichting aan [Eiser] betekend, waarbij hem is aangezegd dat, wanneer de onderhavige woning niet binnen twee weken ontruimd is en ter beschikking zal zijn gesteld aan de woningstichting, het vonnis ten uitvoer zal worden gelegd door de woning op kosten van [Eiser] te ontruimen, en voorts dat wanneer [Eiser] niet zal voldoen aan het betalingsbevel ter zake van de veroordeling tot betaling, vermeerderd met kosten, het vonnis voor dat deel ten uitvoer zal worden gelegd door alle middelden bij de wet toegestaan, speciaal door inbeslagneming en verkoop van de roerende en/of onroerende zaken van [Eiser], en eventueel door middel van loonbeslag, c.q. derdenbeslag;
d. bij exploot van 31 januari 2011 is [Eiser] namens de woningstichting de ontruiming van de onderhavige woning aangezegd op dinsdag 1 maart 2011, om of omstreeks 9.15 uur;
e. bij brief van 2 februari 2011 van LAVG gerechtsdeurwaarders aan [Eiser] is hem de ontruiming van de onderhavige woning aangezegd op 1 maart 2011 en daarin tevens gemeld dat indien de totale schuld, vermeerderd met rente en kosten, en de gebruiksvergoeding tot en met februari 2011, ad in totaal € 2.648,83 uiterlijk op 25 februari 2011 door [Eiser] zal zijn voldaan, door LAVG gerechtsdeurwaarders bij de woningstichting erop zal worden aangedrongen de geplande ontruiming geen doorgang te laten vinden;
f. de gemachtigde van [Eiser] heeft bij brief van 14 februari 2011 aan de woningstichting de bereidheid van [Eiser] meegedeeld om de huurachterstand terstond te betalen, op voorwaarde dat de aangekondigde ontruiming niet doorgaat, en daarbij een eventuele verzetprocedure alsmede onderhavig kort geding aangekondigd;
g. bij faxbericht van 14 februari 2011 heeft de LAVG namens de woningstichting geantwoord op de hierboven sub f. bedoelde brief, waarbij is aangegeven dat betaling door [Eiser] de aangekondigde ontruiming niet opschort;
h. op 15 februari 2011 heeft [Eiser] bij verzetdagvaarding gevorderd hem te ontheffen van de tegen hem uitgesproken veroordeling;
i. bij aangetekende brief van 17 februari 2011 aan de woningstichting heeft de gemachtigde van [Eiser] meegedeeld dat, als de geplande ontruiming ondanks het kort geding wordt voortgezet, de woningstichting aansprakelijk zal worden gesteld voor de door [Eiser] daardoor te lijden schade, alsmede dat in dat geval de eis in kort geding zal worden gewijzigd;
j. een faxbericht van LAVG gerechtsdeurwaarders aan de gemachtigde van de woningstichting van 1 maart 2011, daar ontvangen om 14.37 uur, luidt, voor zover hier van belang: “(…) In opgemelde zaak heb ik hedenmorgen het appartement aan het adres [adres] ontruimd. De bewoner van het gehuurde trof ik ondanks aanzegging van de ontruiming tegen hedenmorgen 09.15 uur niet ter plaatse aan (…) Het gehuurde was nagenoeg leeg. (...) De ontruiming heb ik om ca 09.35 beëindigd. (…)”.
3.2 [Eiser] baseert zich op het ontbreken van belang aan de zijde van de woningstichting bij uitvoering van het sub 3.1.b. genoemde verstekvonnis, nu zij de achterstallige huur kan ontvangen. Ter zitting heeft hij gesteld dat hij die middag om 13.30 uur de betaling via de Rabobank te [woonplaats] heeft verricht. Voorts heeft de woningstichting volgens [Eiser], terwijl de vordering tot ontruiming slechts was gebaseerd op de huurachterstand, deze aanvankelijke ontruimingsgrond ná de uitspraak van het verstekvonnis aangevuld met de gronden “overlast” en “onderhuur”, hetgeen misbruik van het verstekvonnis oplevert, geen eerlijke manier van procederen is, en onrechtmatig is tegenover [Eiser], immers in strijd met de zorgvuldigheid die de woningstichting betaamt tegenover [Eiser] om een gerechtelijk vonnis niet anders te gebruiken dan in het kader waarin dat vonnis is gewezen. De toegevoegde gronden zijn volgens [Eiser] overigens ongegrond. De ontruiming is volgens [Eiser] in strijd met de redelijkheid en billijkheid waardoor de woningstichting onrechtmatig heeft gehandeld jegens [Eiser] en daarmee schadeplichtig is voor een bedrag dat ver uit zal gaan boven het bedrag van de achterstallige huur.
3.3 Volgens de woningstichting ligt het risico van het feit dat de behandeling van onderhavig kort geding plaatsvindt nádat de ontruiming heeft plaatsgevonden, bij [Eiser]. Bij aangete-kende brief van 17 februari 2011 stelt zij [Eiser] er expliciet op te hebben gewezen dat de behandeling gepland stond na het aangezegde tijdstip van ontruiming. De woningstichting voert voorts aan dat [Eiser] reeds vrijwillig aan de veroordeling tot ontruiming had voldaan, nu de deurwaarder op het aangezegde tijdstip niemand aantrof in de woning en ook de inboedel, op wat afgedankte spullen na, reeds uit de woning bleek te zijn gehaald. [Eiser] heeft derhalve volgens de woningstichting geen belang bij zijn -aanvankelijke- vordering.
Ter zitting maakt de woningstichting bezwaar tegen de wijziging van eis, omdat deze volgens haar in strijd is met de goede procesorde. [Eiser] had immers in de inleidende dagvaarding alle vorderingen en onderbouwingen uiteen kunnen zetten en een subsidiaire eis kunnen indienen. De woningstichting voert aan dat tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 19 januari 2011 niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Een veroordeling tot het (opnieuw) huisvesten van [Eiser] heeft volgens de woningstichting geen rechtsgrond, omdat dat zou neerkomen op het vaststellen van een nieuwe rechtsverhouding tussen partijen, hetgeen in kort geding niet mogelijk is. [Eiser] dient derhalve de uitspraak van de verzetprocedure af te wachten, aldus de woningstichting.
3.4 De kantonrechter overweegt als volgt.
Het spoedeisend belang wordt geacht gelegen te zijn in de benodigdheid van een woning met adres, voor de aansluiting van telefoon en computer ten behoeve van de onderneming van [Eiser]. Nu die onderneming een klus- en koeriersbedrijf betreft, is voldoende aannemelijk dat de woning niet voor die doeleinden zal worden gebruikt. [Eiser] kan derhalve in zijn -gewij-zigde- vordering worden ontvangen.
3.5 [Eiser] heeft ter zitting heeft gesteld dat vanaf het aangekondigde tijdstip van ontruiming tot 10.30 uur die ochtend, daartoe geen deurwaarder of iemand van de zijde van de woningstichting is verschenen. Voorts heeft hij gesteld dat hij om 14.00 uur bij terugkomst een nieuw slot in zijn voordeur aantrof, waardoor hij de woning niet meer kon betreden. Gelet op het feit dat [Eiser] niet vrijwillig de sleutels van de woning ter beschikking van de woningstichting heeft gesteld, alsmede op de door de gemachtigde van de woningstichting overgelegde brief van de deurwaarder, moet er vanuit worden gegaan dat feitelijke, en gedwongen, ontruiming heeft plaatsgevonden, en wel vóór de behandeling van het kort geding.
De aanvankelijke vordering van [Eiser], kort gezegd het voorkomen van de ontruiming, is daardoor niet langer aan de orde. Om deze reden heeft [Eiser] ter zitting bij akte zijn eis gewijzigd. Wijziging van eis bij akte is mogelijk zolang geen eindvonnis is gewezen. Aan het bezwaar van de woningstichting tegen deze eiswijziging wordt daarom voorbij gegaan. Voorts is voldoende gebleken dat de woningstichting voldoende op deze eiswijziging heeft kunnen voorbereiden, gelet op de sub 3.1.i. genoemde brief, zodat het bezwaar van de zijde van de woningstichting wordt gepasseerd.
3.6 Thans dient, vooruitlopend op de uitkomst van de verzetprocedure, te worden geoordeeld over de gewijzigde vordering.
Ter zitting heeft [Eiser] zich op het standpunt gesteld dat de huurovereenkomst, hoewel bij het sub 3.1.b. genoemde vonnis ontbonden, niet is geëindigd.
Op 19 januari 2011 bestond een huurachterstand van vijf maanden, hetgeen een tekortko-ming aan de zijde van [Eiser] opleverde, die ontbinding van de huurovereenkomst recht-vaardigde. Een tekortkoming uit het verleden kan niet meer ongedaan worden gemaakt, zodat de -gestelde maar niet aangetoonde- betaling van [Eiser] op 1 maart 2011 niet afdoet aan de gerechtvaardigde ontbinding van de huurovereenkomst per 19 januari 2011. Het vonnis is derhalve op terechte gronden gewezen. Daarnaast heeft feitelijk ontruiming plaatsgevonden. De rechtsverhouding tussen partijen kan niet worden teruggebracht in de situatie van vóór 19 januari 2011. Hoewel rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid dat [Eiser] in de verzetprocedure in het gelijk zou kunnen worden gesteld, bestaat er thans geen rechtsgrond waarop de gewijzigde vordering zou kunnen worden toegewezen. [Eiser] kan thans immers niet meer als huurder van de onderhavige woning worden beschouwd, en in het onderhavige geding is niet gevorderd de woningstichting te bevelen een nieuwe huurovereenkomst met [Eiser] te sluiten, hetgeen overigens in kort geding ook niet toewijsbaar zou zijn.
De vordering van [Eiser] dient derhalve reeds bij gebreke van een rechtsgrond te worden afgewezen.
4. De kosten
[Eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de aan de zijde van de woningstichting gevallen kosten van het geding.
5. De beslissing bij wege van voorlopige voorziening
De kantonrechter:
wijst de gewijzigde vordering van [Eiser] af;
veroordeelt [Eiser] in de aan de zijde van de woningstichting gevallen kosten van dit geding, tot deze uit¬spraak begroot op
€ 200,00, als salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E.M. Verjans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.