ECLI:NL:RBBRE:2011:BP7540

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
229142 FTRK 10-2091
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 februari 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door [verzoekster] tegen Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten N.V. [verzoekster] had een schuld van in totaal € 47.607,52 aan negen concurrente schuldeisers, waaronder Holla, die een vordering had van € 4.584,83. [verzoekster] bood haar schuldeisers een schuldregeling aan, waarbij zij tegen finale kwijting 2,9% van hun vorderingen zou betalen. Holla weigerde echter in te stemmen met deze regeling, omdat zij het aanbod te laag vond.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. [verzoekster] voerde aan dat zij door haar ex-echtgenoot was gedwongen om als katvanger te fungeren, wat had geleid tot haar schulden. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden schuldregeling goed gedocumenteerd en voldoende onderbouwd was. Holla had geen valide redenen om de schuldregeling te weigeren, aangezien de kans op een hogere uitkering in een wettelijke schuldsaneringsregeling niet significant was, vooral gezien de kosten die daarmee gepaard gingen.

De rechtbank concludeerde dat Holla in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling had kunnen komen. De rechtbank wees het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord toe en oordeelde dat Holla in de kosten van de procedure moest worden veroordeeld. Het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd niet meer besproken, aangezien het dwangakkoord was toegewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L.A.J. Peters en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team insolventierecht
verzoek ex art. 287a Fw
rekestnummer: 229142 FT RK 10.2091
uitspraakdatum: 21 februari 2011
in de zaak van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats T],
verzoekster,
tegen
Holla Poelman Van Leeuwen Advocaten N.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch en onder meer kantoorhoudende
te (5022 DT) Tilburg, Apennijnenweg 11,
verweerster,
advocaat: mr. Pentinga.
Partijen worden hierna [verzoekster] en Holla genoemd.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 21 januari 2011 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de door de advocaat van Holla ter zitting van 16 februari 2011 overgelegde pleitaantekeningen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 16 februari 2011.
2. Het verzoek.
Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3. De beoordeling.
3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- [verzoekster] heeft 9 concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van Euro 47.607,52 van haar te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort Holla met een vordering van Euro 4.584,83;
- [verzoekster] heeft op of omstreeks 30 juli 2010 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende dat zij aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting 2,9% van hun vorderingen betaalt;
- Holla is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden dat het aanbod van 2,9% te laag is
3.2 [verzoekster] heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat zij door haar ex-echtgenoot is gedwongen als katvanger te fungeren om allerlei zaken op haar naam te zetten, waardoor de schulden zijn ontstaan. Het thans aangeboden percentage is gegrond op de berekening volgens de aflostabel van de NVVK en is het maximale dat kan worden aangeboden. Het tot stand komen van een minnelijke regeling is voor alle schuldeisers voordeliger dan een wettelijke regeling, omdat de kosten van een wettelijke regeling er toe zullen leiden dat geen enkele uitkering aan de concurrente schuldeisers kan worden gedaan.
3.3 Holla heeft als verweer aangevoerd dat het in het verzoekschrift ontbreekt aan een deugdelijke motivering c.q. onderbouwing van de hoogte van het aanbod, althans onvoldoende onderbouwd is waarom het aanbod voor [verzoekster] het maximaal haalbare aanbod is. Naar het oordeel van Holla zal de opbrengst in een wettelijke schuldsaneringsregeling voor Holla en de overige schuldeisers hoger zijn dan het gedane aanbod.
3.4 Ingevolge art. 287a Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.5 De wetgever heeft met de invoering van deze bepaling beoogd het minnelijk traject te versterken met een belangrijk rechtsmiddel. De wetgever acht het van belang dat alleen die personen tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten, die te goeder trouw zijn, oprecht en actief (maar tevergeefs) hebben geprobeerd om met hun schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Door de gedwongen schuldregeling wordt voorkomen dat personen in de schuldsaneringsregeling terecht komen die in het minnelijk traject op eigen kracht in samenspraak met hun schuldeisers een regeling hadden kunnen treffen waarmee alle partijen hadden kunnen leven, ware het niet dat een schuldeiser wellicht zonder valide redenen zijn medewerking had geweigerd.
3.6 Vooropgesteld wordt dat een schuldeiser het recht heeft om te verlangen dat al het mogelijke wordt gedaan om zijn vordering voldaan te krijgen. Als hij van mening is dat de kans op (een gedeeltelijke) voldoening groter is wanneer de schuldenaar onder intensief, streng en onafhankelijk toezicht komt te staan van een bewindvoerder en een rechter-commissaris, dan is daarin een belang gelegen voor de schuldeiser om zijn instemming met een schuldregeling te weigeren. Een schuldeiser zal echter bij de (geringe) kans op een hoger uitkeringspercentage in het wettelijk traject dan in het minnelijk traject, ook in beschouwing moeten nemen het feit dat de kosten van wettelijke publicaties en van het jaarlijks te verhogen maandelijkse bewindvoerdersalaris in mindering worden gebracht op hetgeen uiteindelijk na drie jaar zal kunnen worden uitgekeerd.
3.7 In het onderhavige geval heeft aanvaarding van de schuldregeling tot gevolg dat Holla een betaling van Euro 132,96 tegemoet kan zien.
3.8 De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat Holla in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar gedocumenteerd en voldoende onderbouwd is en het uiterste is waartoe [verzoekster] financieel in staat moet worden geacht, terwijl het alternatief van een schuldsaneringsregeling Holla als schuldeiser geen gunstiger vooruitzicht biedt dan de aangeboden schuldregeling. Holla heeft dan ook geen belang bij de weigering van de aangeboden schuldregeling, terwijl [verzoekster] en de overige schuldeisers – die een bedrag van Euro 43.022,69 vertegenwoordigen op een totale schuldenlast van Euro 47.607,52 – wel belang hebben bij aanvaarding van de schuldregeling. Het belang van de overige schuldeisers is, evenals het belang van Holla, gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan en het belang van [verzoekster] is gelegen in het feit dat zij buiten het wettelijk traject haar schulden kan regelen, hetgeen in overeenstemming is met hetgeen de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd.
3.9 Aangezien het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord wordt toegewezen, behoeft het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling geen bespreking meer.
3.10 Holla zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
4. De beslissing.
De rechtbank:
beveelt Holla in te stemmen met de door [verzoekster] aan de gezamenlijke crediteuren aangeboden schuldregeling;
veroordeelt Holla in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.A.J. Peters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.