RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 1480 WET
uitspraak van de meervoudige kamer
[naam bedrijf],
gemachtigde drs. E.M. van de Meerendonk
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 februari 2010 (bestreden besluit), inzake het gehandhaafde verkeersbesluit tot het verwijderen en plaatsen van een aantal nader omschreven verkeersborden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 19 januari 2011, waarbij aanwezig waren J.G. Bol en J.B. van Velzen namens eisers en mr. A Deliën, ing. C.W.A. Rupert en mr. L.P.F. Warnier namens verweerder.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verweerder en de gemeente Tilburg streven naar het terugdringen van luchtverontreiniging en geluidhinder in de binnenstad van Tilburg. Met het oog hierop hebben verweerder en de gemeente met eisers in 2006 het Convenant stimulering schone vrachtauto’s en milieuzonering (Convenant) gesloten. Het Convenant voorziet in de mogelijkheid tot het creëren van een milieuzone. Dit is een ruimtelijk begrensd, binnenstedelijk gebied waar om redenen van leefbaarheid, in het bijzonder milieuhinder met betrekking tot lucht en geluid, een selectief toelatingsbeleid voor voertuigen wordt gehanteerd. Daarna heeft verweerder – in samenspraak met onder meer eisers – onderzoek laten verrichten naar de gevolgen van milieuzonering voor de luchtkwaliteit ter plaatse. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van TNO Bouw en Ondergrond (TNO) van 25 januari 2008 met de titel “Luchtkwaliteit Tilburg 2007-2015”. Verweerder heeft ook onderzoek laten verrichten naar de (bedrijfs)economische effecten van milieuzonering. De desbetreffende bevindingen zijn neergelegd in het rapport van Buck Consultants International (BCI) van 23 maart 2009, met de titel “Economische effecten verruiming milieuzone Tilburg”.
In zijn vergadering van 21 juli 2009 heeft verweerder bepaald dat de reeds bestaande milieuzone in de zojuist bedoelde zin wordt uitgebreid tot het gebied binnen de ringbanen, zoals nader aangeduid op een bij dit besluit behorende kaart. Voornoemd besluit van 21 juli 2009 zal hierna ook wel worden aangeduid als het milieuzonebesluit. Het gebied waarop het milieuzonebesluit betrekking heeft zal hierna ook wel worden aangeduid als de milieuzone.
Het milieuzonebesluit vormt het resultaat van overleg met eisers en andere belanghebbenden en van de hiervoor omschreven onderzoeken.
Daarnaast zijn in opdracht van SenterNovem resp. Agentschap NL in 2009 en 2010 landelijke studies verricht naar de effecten op de luchtkwaliteit binnen de milieuzones voor vrachtverkeer. De uitkomsten van deze studies zijn neergelegd in de rapporten van BCI en Goudappel Coffeng (GC) van 15 oktober 2009 (Effectstudie milieuzones vrachtverkeer – stand van zaken 2009) resp. 28 oktober 2010 (Landelijke effectstudie milieuzones vrachtverkeer 2010). Laatstgenoemd rapport alsmede de notitie Berekening effecten verruiming venstertijden Tilburg zijn door eisers op 5 januari 2011 naar de rechtbank gezonden.
Het verkeersbesluit van 8 oktober 2009 strekt tot effectuering van het milieuzonebesluit en voorziet in het verwijderen en plaatsen van een aantal nader omschreven verkeersborden, een en ander overeenkomstig tekeningen die aan dit besluit zijn gehecht. Het gaat daarbij om borden als bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV), te weten model C22a (gesloten voor vrachtauto’s die niet voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 86d van het RVV), model C22b (einde geslotenverklaring voor vrachtauto’s die niet voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 86d van het RVV), model OB11 (onderbord categorie vrachtwagens) en model OB401 (onderbord 500 meter).
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
2.2 Eisers hebben in beroep, samengevat, aangevoerd dat de hoorzitting niet conform de geldende regels heeft plaatsgevonden en dat de leden van de bezwaarschriftencommissie niet onafhankelijk waren. Voorts hebben eisers betoogd dat de uitbreiding van de milieuzone niet proportioneel is en dat de aangedragen alternatieven onvoldoende zijn onderzocht.
2.3 De gemeente Tilburg heeft in de Verordening behandeling bezwaarschriften (hierna: de Verordening) bepaald dat de bezwaarschriftencommissie wordt voorgezeten door het lid van het college tot wiens portefeuille het onderwerp van het bezwaarschrift hoort en dat daarnaast een medewerker van de betrokken dienst en een medewerker van centrale juridische zaken als leden hierin zitting kunnen hebben. De stelling van eisers dat in casu het horen is geschied in afwijking van de Verordening mist feitelijke grondslag. De betrokken wethouder heeft de bezwaarschriftencommissie voorgezeten. Dit betekent tevens dat artikel 7:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) blijkens zijn aanhef hier niet van toepassing is. Verder is niet aannemelijk geworden dat de eis van onpartijdigheid door deze handelwijze onvoldoende is gewaarborgd. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken van een persoonlijk belang van de betrokken wethouder.
2.4 Artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) bepaalt dat de krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in standhouden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de WVW kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer (Wm);
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Krachtens artikel 15, eerste lid, van de WVW geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Op grond van artikel 12, onderdeel a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) – voor zover hier relevant – moet de plaatsing van borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1 van het RVV, geschieden krachtens een verkeersbesluit.
Artikel 21 van het BABW bepaalt dat:
- de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval vermeldt welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd;
- daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid , van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit;
- indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid , van de wet genoemde belangen in het geding zijn, voorts wordt aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. In dit kader heeft de AbRS meermalen overwogen dat het aan het bestuursorgaan is om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen en dat de rechter zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend dient op te stellen.
2.6 Blijkens de gedingstukken en de behandeling ter zitting strekt het verkeersbesluit tot verbetering van de luchtkwaliteit in de milieuzone. Dit is een belang als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de WVW, en daarmee een geldige reden voor het nemen van een verkeersbesluit. Voorts heeft verweerder aangegeven dat de door hem voorgestane verbetering van de luchtkwaliteit positieve gevolgen voor de gezondheid van ongeveer 60.000 inwoners van de gemeente Tilburg zal hebben. Dit is een belang als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de WVW en daarmee eveneens een geldige reden voor het nemen van een verkeersbesluit.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat het verkeersbesluit in relevante mate zal bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit van het gebied binnen de ringbanen van Tilburg en daarmee tevens aan de gezondheid van de in dat gebied woonachtige inwoners van de gemeente Tilburg.
In dit verband verwijst de rechtbank naar het TNO-rapport van 25 januari 2008 en naar het BCI-GC-rapport van 15 oktober 2009. Beide rapporten zijn opgesteld door instanties die beschikken over specifieke deskundigheid, terwijl de rechtbank als vaststaand aanneemt dat TNO, BCI en GC ten opzichte van het college en de gemeente onafhankelijk en onpartijdig zijn. Daarom merkt de rechtbank de rapporten van 25 januari 2008 en 15 oktober 2009 aan als deskundigenadviezen.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de stelling dat aan deze adviezen naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat verweerder ze niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
Eisers hebben onder verwijzing naar het rapport van 28 oktober 2010 (Landelijke effectstudie milieuzones vrachtverkeer 2010) aangevoerd dat de berekende effecten van de milieuzones voor het jaar 2010 veel lager zijn dan de in 2007 verwachte effecten.
Dienaangaande stelt de rechtbank voorop dat dit rapport 12 dagen vóór de zitting in geding is gebracht. Te meer omdat verweerder reeds in november 2010 de beschikking had over dit rapport, is deze toezending naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met de goede procesorde. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder erkend heeft dat de effecten kleiner zijn dan eerder aangenomen, maar volgens verweerder toont dit juist aan dat er nog niet genoeg maatregelen zijn getroffen. In dit verband heeft verweerder ter zitting uiteengezet dat invoering van de milieuzone onderdeel uitmaakt van een pakket maatregelen waarmee de luchtkwaliteit in de binnenstad daadwerkelijk verbeterd moet worden en dat tegenvallende effecten juist nopen tot uitbreiding van het pakket maatregelen.
De rechtbank acht dit standpunt van verweerder onjuist noch onredelijk. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet gezegd kan worden dat de financiële gevolgen van het bestreden besluit voor eisers onevenredig zijn in vergelijking met de voordelen van het bestreden besluit voor de luchtkwaliteit en de volksgezondheid binnen de milieuzone. De effectuering van het bestreden besluit is gecombineerd met de invoering van een ontheffingensysteem. Verweerder heeft aangegeven dat sedert de invoering 39 ondernemers een beroep op dit ontheffingensysteem hebben gedaan. Van dit aantal hebben 23 ondernemers een jaar uitstel gekregen. De overige 16 ondernemers hebben geen uitstel gekregen maar kunnen wel dagontheffingen krijgen.
2.7 Als mogelijk alternatief om reductie in de emissies van fijnstof en stikstofoxiden te bewerkstelligen hebben eisers voorgesteld om de venstertijden te verruimen. Blijkens een door hen overgelegde berekening betekent een verruiming van de venstertijd van 11:00 uur naar 12:00 uur al een reductie in de emissies van fijnstof en stikstofoxiden van ongeveer 20%. Verweerder heeft daarover opgemerkt dat de desbetreffende notitie Berekening effecten verruiming venstertijden Tilburg ziet op emissies terwijl de luchtkwaliteitsnormen berekend worden op immissies. Voorts heeft verweerder in dit verband benadrukt dat verruiming van de venstertijden is afgeketst op problemen met de bevoorrading van de winkels en met het uitgaanspubliek. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden verruiming van de venstertijden als alternatief voor de verruiming van de milieuzone buiten beschouwing gelaten.
2.8 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, mr. L.P. Hertsig en mr. Th. Peters, rechters, en door mr. C.A.F. van Ginneken en mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.