RECHTBANK BREDA
Team kanton Breda
zaak/rolnr.: 636883 CV EXPL 10-9861
vonnis d.d. 23 februari 2011
de naamloze vennootschap INBEV NEDERLAND N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Breda,
opposant,
gemachtigde: mr. D.B. Muller, advocaat te Breda,
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats],
geopposeerde,
gemachtigde: mw. mr. S.G.C. van Ingen, werkzaam ten kantore van Arag Rechtsbijstand te Leusden.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
? het tussenvonnis van 5 januari 2011 en de daarin vermelde stukken;
? het verhandelde ter zitting van 7 februari 2011 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken;
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 Bij op 27 september 2010 uitgebrachte dagvaarding heeft geopposeerde (als eiser in de verstekzaak, verder te noemen [adres]) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd
a) een verklaring voor recht dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst als kennelijk onredelijk moet worden beschouwd;
b) opposant (als gedaagde in de verstekzaak, verder te noemen InBev) te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [adres] ten bedrage van € 77.926,--, althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2010 tot aan die van de volledige voldoening;
c) InBev te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten op basis van de kantonrechtersstaffel;
d) InBev te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.2 Bij verstekvonnis van 27 oktober 2010 heeft de kantonrechter de vorderingen van [adres] toegewezen.
2.3 InBev komt in verzet van voornoemd vonnis. InBev vordert van de bij het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling te worden ontheven en de vorderingen van [adres] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [adres] in de kosten van het verzet.
3.1 De kantonrechter stelt in deze procedure de volgende feiten vast.
- InBev is een Drank- en Horecagroothandel;
- [adres] is geboren op 2 juli 1954 en is met ingang van november 1987 bij InBev in dienst getreden;
- [adres] heeft dit dienstverband beëindigd en is per 1 september 1999 in dienst getreden bij Drank- en Horecagroothandel Nieuwenhuis B.V. welk vennootschap na een jaar door InBev is overgenomen als gevolg waarvan de heer [adres] met terugwerkende kracht tot
1 september 1999 weer in dienst was van InBev;
- [adres] was voor 40 uur per week werkzaam in de functie van Horeca Accountmanager, tegen een salaris van
€ 3.445,-- per maand;
- Op 28 augustus 2006 is [adres] arbeidsongeschikt geworden als gevolg van reumatische klachten. In juni 2007 is hij gestart met re-integratie beginnend bij 3 uur en oplopend tot 15 à 25 uur per week, waarbij hij vanuit thuis het administratieve werk dat bij zijn functie behoorde verrichte voor hemzelf en voor zijn vier collega’s met dezelfde functie. Voornoemde vier collega’s hebben het restant van de functie van [adres], in hoofdzaak de klantenbezoeken, van [adres] overgenomen;
- [adres] heeft per 25 augustus 2008 een WIA-uitkering toegekend gekregen;
- eind 2009 heeft InBev bij het UWV Werkbedrijf een ontslagvergunning aangevraagd op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. De ontslagvergunning is op 12 april 2010 verleend. Met inachtneming van de ontslagvergunning heeft InBev de arbeidsovereenkomst met [adres] opgezegd tegen 1 juli 2010.
3.2 [adres] stelt zich op het standpunt dat het hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is als bedoeld in artikel 7:681 Burgerlijk Wetboek (BW). [adres] heeft hiervoor aangevoerd dat het ontslag is gegeven onder opgave van een valse of voorgewende reden en dat de gevolgen van de opzegging voor [adres] te ernstig zijn in vergelijking met het belang dat InBev bij de opzegging heeft. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
Valse of voorgewende reden
3.3 Ter toelichting op zijn stellingen heeft [adres] aangevoerd dat InBev begin 2009 een reorganisatie heeft doorgevoerd waarbij 42 werknemers zijn ontslagen. Indien [adres] niet arbeidsongeschikt was geweest en InBev had een ontslag moeten aanvragen wegens bedrijfseconomische redenen, dan was [adres] niet degene geweest die voor ontslag in aanmerking kwam. Daarnaast had InBev dan het sociaal plan van 2010 moeten opvolgen wat zou inhouden dat [adres] recht zou hebben gehad op 19,5 maal het maandsalaris. Door het dienstverband wegens langdurig ziekte verzuim te beëindigen hoeft InBev deze vergoeding niet te betalen.
3.4 Met betrekking tot de bij InBev doorgevoerde reorganisatie constateert de kantonrechter dat, nog los van het feit dat ten tijde van het ontslag er geen reorganisatie (meer) speelde, tussen partijen niet in geschil is dat [adres] niet voor ontslag om bedrijfseconomische redenen in aanmerking zou komen op grond van het afspiegelingsbeginsel. Onbegrijpelijk is dan ook de stelling dat InBev het ontslag van [adres] wegens bedrijfseconomische redenen had moeten aanvragen. Op geen enkel moment, niet ten tijde van de doorgevoerde reorganisatie begin 2009 en ook niet nadien, is gebleken dat InBev de intentie heeft gehad om [adres] om bedrijfseconomische redenen voor ontslag voor te dragen. Het vorenstaande houdt in dat [adres] ook geen beroep toekomt op het bepaalde in het sociaal plan van 2010.
Resteert de vraag of de ontslagaanvraag op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid terecht is gegeven. De kantonrechter overweegt terzake dat [adres] ten tijde van het indienen van de ontslagaanvraag bijna 3,5 jaar arbeidsongeschikt was. Daarvoor was mede op basis van de onderzoeken en re-integratieverslagen van de arbodienst genoegzaam voor InBev vast komen te staan dat [adres] niet alleen blijvend ongeschikt was voor zijn eigen functie als Horeca Accountmanager, maar ook dat er geen mogelijkheden waren om hem structureel te herplaatsen in een passende andere functie. Aan de werkzaamheden die hij tot dan toe op arbeidstherapeutische basis heeft verricht valt geen loonwaarde toe te kennen.
Het UWV Werkbedrijf heeft bij de boordeling van de zaak advies laten uitbrengen door een arbeidsdeskundige die het vorenstaande heeft bevestigd. De vraag of herstel en hervatting in de eigen functie binnen 26 weken te verwachten valt, is dan ook door de deskundige negatief beantwoord. De deskundige heeft voorts gerapporteerd dat InBev voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht en dat er geen ander werk is dat structureel en met loonwaarde voor [adres] toegankelijk is.
Met het UWV is de kantonrechter van oordeel dat het administratieve werk dat [adres] verrichtte onderdeel uitmaakte van andere functies waardoor het niet structureel is te achten. Het is als tijdelijk oplossing toegepast om de eventuele hervatting van [adres] in zijn eigen werk te vergemakkelijken. Dat deze werkzaamheden zolang hebben voortgeduurd kwam uitsluitend voort uit de op dat moment bestaande verwachting dat [adres] zou terugkeren in zijn eigen functie. Aangezien [adres] niet in staat was om meer dan 4 uur aaneengesloten te werken heeft hij een aantal administratieve handelingen overgenomen van zijn collega’s om hen te ontlasten zodat zij de klantbezoeken van hem over konden nemen. De kantonrechter is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid niet van InBev verwacht/geëist kon worden om het vervangende werk structureel te maken en loonwaarde eraan toe te kennen. Een alternatief voor deze werkzaamheden op het kantoor van InBev behoorde ook niet tot de mogelijkheden aangezien dit 145 kilometer van de woonplaats van [adres] is.
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat het UWV op basis van de haar ter beschikking staande gegevens in redelijk tot het verlenen van de ontslagvergunning wegens langdurige arbeidsongeschiktheid heeft kunnen overgaan. Door [adres] zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden opgemaakt dat aan die ontslagvergunning een valse of voorgewende reden ten grondslag heeft gelegen, zodat het InBev vrij stond om met gebruikmaking van die ontslagvergunning de arbeidsovereenkomst op te zeggen.
Te ernstige gevolgen voor [adres]
3.5 De kantonrechter heeft uit de mondelinge toelichting van [adres] ter zitting begrepen dat hij zich op het standpunt stelt dat InBev hem in de gelegenheid had moeten stellen om tenminste 5 uur per week in zijn oude functie werkzaam te zijn. [adres] ontvangt namelijk tot 25 augustus 2011 een WGA-uitkering van circa € 2.600,00. Vanaf deze datum zal indien de huidige situatie van [adres] tot die tijd niet wijzigt, zijn inkomen terugvallen van circa € 2.600,-- per maand naar circa € 800,00 per maand. Op grond van de geldende regelgeving terzake dient [adres] namelijk voor de helft van zijn restcapaciteit, in casu neerkomend op circa 5 uur per week, werkzaamheden te verrichten. Als hij zijn werkzaamheden bij InBev had kunnen voortzetten voor maar 5 uur per week, dan zou hij nog aanspraak kunnen maken op zijn volledige uitkering ook na 25 augustus 2011. Nu deze werkzaamheden zijn beëindigd moet [adres] elders werk vinden wat gelet op zijn klachten, beperkingen en zijn leeftijd nagenoeg niet mogelijk zal zijn. Deze inkomensterugval maakt dat de gevolgen voor [adres] dusdanig zwaar wegen in vergelijking met het belang dat InBev had bij het niet toekennen van loonwaarde aan de werkzaamheden van [adres] en de daarop volgende beëindiging van zijn dienstverband, dat het gegeven ontslag kennelijk onredelijk is.
InBev heeft ter zitting uitvoerig uiteen heeft gezet dat het ontslag van [adres] voor haar noodzakelijk was aangezien zijn werkzaamheden niet structureel waren en er geen vooruitzicht was dat hij zijn eigen functie, binnen 26 weken zou kunnen hervatten. InBev had er voorts belang bij de functies van de overige collega’s te herstellen. Van InBev kon in redelijkheid niet verlangd worden dat zij de werkzaamheden van [adres] structureel maakte en er een loonwaarde aan toekende.
3.6 Vooropgesteld dient te worden dat als peildatum voor de toetsing of een gegeven ontslag kennelijk onredelijk is het moment van ontslag heeft te gelden. Met andere woorden waren ten tijde van het ontslag de gevolgen voor [adres] van het ontslag zodanig ernstig in vergelijking met het belang dat InBev had bij dat ontslag dat InBev in redelijkheid hier geen rekening mee hoefde te houden.
Ter comparitie is vast komen te staan dat de mogelijke gevolgen voor [adres] voor zijn uitkering ten tijde van het ontslag aan [adres] noch aan InBev bekend waren. Ten tijde van het ontslag lag uitsluitend de overweging voor of de gecreëerde werkzaamheden voor 15 tot 25 uur per week tot structurele werkzaamheden met een loonwaarde gemaakt konden worden. Eerst bij nader onderzoek door de raadsvrouw van [adres] is [adres] geconfronteerd met het mogelijke gevolg dat zijn uitkering zou worden gekort als hij niet tenminste 5 uur per week zijn restcapaciteit benutte. Daarbij wordt opgemerkt dat thans nog niet vaststaat dat dit gevolg zal intreden. Niet uit te sluiten valt namelijk dat [adres] vóór 25 augustus 2011 voor 5 uur per week werk vindt. Ten tijde van het ontslag en ook nu nog is [adres] immers bezig met het opzetten van zelfstandige werkzaamheden inhoudende het verhuren van vakantiewoningen.
De kantonrechter is van oordeel dat zelfs indien het gestelde gevolg bij beide partijen bekend was ten tijde van het ontslag dit nog niet meebrengt dat het het ontslag kennelijk onredelijk maakt. InBev had gerechtvaardigd belang bij het beëindigen van het dienstverband met de al 3,5 jaar arbeidsongeschikte [adres]. Vast staat dat de arbeidsongeschiktheid geen verband hield met het werk. Vast staat voorts dat InBev voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, het 2e spoortraject heeft ingezet waarbij Randstad HR Solutions is ingeschakeld en zelfs 1,5 jaar langer aan [adres] de kans gegeven om te herstellen zodanig dat hij alsnog in passend ander werk zou kunnen hervatten. Eerst toen zeker was dat dit niet tot de mogelijkheden behoorde is tot ontslag overgegaan. Voorts kon gezien het belang van InBev bij het herstellen van de functies van de overige collega’s, van InBev niet meer verlangd worden dat zij [adres] ondanks zijn arbeidsongeschiktheid de administratieve werkzaamheden liet verrichten en hiertoe deze werkzaamheden zodanig structureel maakte dat daar een loonwaarde tegenover gesteld kon worden.
Voor het overige heeft [adres] geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de kantonrechter kan afleiden dat een belangenafweging in het voordeel van [adres] zou moeten uitvallen. Het enkele feit dat [adres] door het ontslag inkomsten dan wel pensioen derft is, hoewel hij hierdoor onmiskenbaar in zijn belangen is geschaad, onvoldoende om het ontslag als kennelijk onredelijk aan te merken.
3.7 Nu geen van de aangevoerde gronden tot het oordeel kan leiden dat het aan [adres] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, zal de gevraagde vernietiging van het verstekvonnis van 27 oktober 2010 onder zaaknummer 625557 CV EXPL 10-7852 worden uitgesproken en zullen de vorderingen van [adres] ten aanzien van de verklaring voor recht evenals de daarmee samenhangende nevenvorderingen worden afgewezen.
3.8 [adres] zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van InBev worden tot op heden begroot op € 800,-- (2 punten × tarief € 400,--).
vernietigd het vonnis van 27 oktober 2010 van de kantonrechter te Breda, gewezen onder zaak/rolnummer 625557 CV EXPL 10-7852;
wijst de vorderingen van [adres] af;
veroordeelt [adres] in de kosten van deze procedure aan de zijde van InBev gevallen en tot op heden begroot op € 800,-- als salaris voor de gemachtigde van InBev;
verklaart dit vonnis voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Kroon en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 23 februari 2011.