ECLI:NL:RBBRE:2011:BP5660

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
801132/08 RK nr.10/383
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Bakx
  • A. van Gameren
  • J. Prenger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor ondergane voorlopige hechtenis in de Caribe-zaak na niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 februari 2011 uitspraak gedaan op een verzoekschrift tot schadevergoeding van een verzoeker die 371 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het verzoek is ingediend op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, na een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in een eerdere strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak is geëindigd zonder straf of maatregel en dat er ernstige schendingen van de procesorde hebben plaatsgevonden, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank heeft overwogen dat, ondanks de gegronde verdenking jegens de verzoeker, dit niet in de weg mag staan aan een billijke schadevergoeding. De rechtbank heeft een schadevergoeding van € 30.305,= toegewezen, inclusief kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift. Het verzoek om een hogere schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om af te wijken van de gebruikelijke bedragen voor detentieschade. De rechtbank heeft ook de verzoeken om vergoeding voor gederfde levensvreugde en materiële schade afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
parketnr. 801132/08
rk-nummer: 10/383
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a Wetboek van Strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering, ingekomen ter griffie op 8 april 2010, in de zaak:
[verzoeker]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres] doch woonplaats kiezende ten kantore van mr. B. Kurvers, Schaarmeesterstraat 194 te 's-Hertogenbosch.
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
• het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat tot een bedrag van in totaal € 112.155,=, terzake van de schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis vermeerderd met de kosten raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van bovenvermeld verzoekschrift van € 1.053,15.
• het vonnis van de meervoudige strafkamer van 27 januari 2010 waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard;
• de stukken waaruit blijkt dat verzoeker op 29 september 2008 in verzekering is gesteld en op
3 oktober 2008 in vrijheid is gesteld en voorts op 22 oktober 2008 wederom in verzekering is
gesteld en op 26 november 2009 in vrijheid is gesteld;
• het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van de rechtbank van 7 december 2010 waaruit blijkt dat de officier van justitie alsmede verzoeker en zijn raadsman zijn gehoord.
2. De beoordeling.
Het verzoek is tijdig en op de juiste wijze ingediend.
De zaak is geëindigd zonder straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is vervolgd, zou worden vervolgd of laatstelijk werd vervolgd.
Standpunt officier van justitie:
Primair.
Volgens het Openbaar Ministerie heeft verzoeker deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich op grote schaal bezighield met drugstransporten. Er waren voldoende verdenkingen en ernstige bezwaren tegen verzoeker om de voorlopige hechtenis te laten voortduren destijds. Slechts omdat aan een zeer belastende verklaring, afgelegd door een medeverdachte, belangrijke bezwaren kleefden, is het Openbaar Ministerie in de strafzaak niet-ontvankelijk verklaard. De officier van justitie acht het niet redelijk en billijk dat aan verzoekster thans een schadevergoeding wordt verstrekt en verzoekt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Dit geldt zowel voor de materiële als de immateriële schade.
parketnr. 801132/08
rk-nummer: 10/383
Subsidiair.
Het Openbaar Ministerie verwijst bij een verwerping van het primaire standpunt naar de brief die door het Openbaar Ministerie is geschreven aan de raadsman op 28 april 2010.
Standpunt verdediging:
Door de raadsman wordt aangevoerd dat de jurisprudentie in Nederland en ook die van het Europese Hof als uitgangspositie de onschuldpresumptie hanteren. De uitspraak van de rechtbank is helder en duidelijk en een toekenning van schadevergoeding is derhalve in alle opzichten redelijk en billijk.
Detentieschade:
Door de raadsman wordt aangevoerd dat zijn cliënt in totaal 367 dagen heeft vastgezeten en vanwege de extreme omstandigheden van het geval verzoekt hij om het forfaitaire bedrag per dag te verhogen met factor drie. Totaal wordt om detentieschade verzocht tot een bedrag van € 92.575,=.
Gederfde levensvreugde:
De raadsman verzoekt vanwege de gederfde levensvreugde om een eenmalige vergoeding van
€ 2.500,=.
Materiële schade:
Door de raadsman wordt om toekenning van materiële schade verzocht tot een bedrag van
€ 20.000,=.
Kosten raadsman:
De kosten in verband met het opstellen en indienen van het verzoekschrift worden door de raadsman begroot op zo’n 14 uren à € 175,=/uur. De raadsman volstaat echter met een verzoek tot vergoeding van 6 uren à € 175,=/uur.
De rechtbank:
Algemeen:
De toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 89 en/of artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering heeft steeds plaats indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Bij de beoordeling van de vraag of er in dit geval gronden van billijkheid aanwezig zijn om tot toekenning van schadevergoeding over te gaan staat voorop dat de zaak van verzoeker is geëindigd door een onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Breda waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het bewijs terzake de aan verzoeker verweten gedragingen. De verdediging heeft zich derhalve niet kunnen verweren tegen de beschuldigingen, maar daar staat tegenover dat het Openbaar Ministerie op zijn beurt niet de gelegenheid heeft gekregen de onderbouwing van die beschuldigingen te presenteren. In het kader van de behandeling van onderhavig verzoek om schadevergoeding kan de rechtbank de schuld noch de onschuld van verzoeker aan de verweten feiten vaststellen. Vanwege de onschuldpresumptie, die de rechtbank op grond van vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens als uitgangspunt dient te hanteren, mag de rechtbank ook geen oordeel geven over de eventuele schuld van verzoeker aan de verweten feiten.
Deze vaste jurisprudentie laat echter wel ruimte voor de rechtbank om met name in geval van een niet-ontvankelijkverklaring zoals in casu, voor de beoordeling of gronden van billijkheid aanwezig zijn na te gaan of, achteraf bezien, al dan niet gegronde verdenking jegens verzoeker bestond die het verblijf in verzekering en in voorlopige hechtenis rechtvaardigt.
Volgens de officier van justitie bestond die gegronde verdenking en hij heeft dan ook verzocht om het verzoek af te wijzen.
parketnr. 801132/08
rk-nummer: 10/383
De rechtbank volgt de zienswijze van de officier van justitie evenwel niet en overweegt daartoe in de eerste plaats, dat de rechtbank in haar vonnissen van 27 januari 2010 het Openbaar Ministerie niet alleen in de zaak van verzoeker, maar ook in de zaken van zijn toenmalige medeverdachten, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aanleiding hiervoor waren geconstateerde onregelmatigheden in de totstandkoming van een verklaring van een medeverdachte. De rechtbank heeft hieraan destijds de conclusie verbonden dat sprake was van een ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en ook van een fundamentele inbreuk op die procesorde. Geoordeeld werd dat aan het aan de jurisprudentie ontleende Zwolsman-criterium (NJ 1996, 249) werd voldaan, terwijl bovendien het eveneens aan de jurisprudentie ontleende Karman-criterium (LJN ZD1143) was geschonden. Van belang is voorts om vast te stellen dat de rechtbank, kennelijk vanwege het fundamentele karakter van de geschonden rechtsnormen, er niet voor heeft gekozen om voor wat betreft de uitkomst van de procedure onderscheid te maken tussen de verdachten aan de hand van de betekenis van de gewraakte verklaring van de medeverdachte in ieders zaak. In alle zaken werd het Openbaar Ministerie immers niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank gaat ook thans, bij de beoordeling van de ingediende verzoeken om schadevergoeding, dat onderscheid niet maken en is dan ook van oordeel dat in dit bijzondere geval - gelet op de overwegingen van de rechtbank in de vonnissen van 27 januari 2010 - een mogelijk gegronde verdenking jegens verzoeker op zichzelf niet in weg mag staan aan een naar gronden van billijkheid toe te kennen schadevergoeding.
Detentieschade:
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijk gehanteerde standaardbedrag. Er kan niet worden geoordeeld dat verzoeker meer dan gebruikelijk is getroffen door de inverzekeringstelling en/of de voorlopige hechtenis, zodat er geen grond is voor het toekennen van een hogere vergoeding.
Verzoeker heeft in totaal 371 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 dagen op het politiebureau en 19 dagen in het Huis van Bewaring met beperkingen. De overige dagen heeft verzoeker doorgebracht in het huis van bewaring zonder beperkingen. Alles afwegend acht de rechtbank een bedrag van € 30.305,= redelijk en billijk.
Gederfde levensvreugde en materiële schade:
De vergoeding voor de kosten voor de gederfde levensvreugde en materiële schade wordt door de rechtbank afgewezen vanwege een onvoldoende onderbouwing van deze schade.
Kosten raadsman:
De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de beleidslijnen uitgezet door het LOVS en zal
voor de kosten verbonden aan het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift het forfaitaire bedrag van € 540, = toekennen.
parketnr. 801132/08
rk-nummer: 10/383
3. De beslissing.
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van vergoeding tot een bedrag van € 30.845,= toe, waaronder begrepen € 540, =, zijnde de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
De rechtbank bepaalt dat voormeld bedrag zal worden overgemaakt op rekeningnummer
48.92.47.709 t.n.v. Stichting Derdengelden Kurvers en Frencken Advocaten in strafrecht B.V.
De rechtbank wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor het overige af.
Deze beslissing is op 24 februari 2011 gegeven door mrs. Bakx, Van Gameren en Prenger, rechters, in tegenwoordigheid van Hoppenbrouwers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2011.