ECLI:NL:RBBRE:2011:BP5099

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
28 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1003
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet gehoord in bezwaarfase leidt tot niet-ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 28 januari 2011 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, een vennootschap onder firma, in beroep ging tegen een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen. De inspecteur had in de bezwaarfase nagelaten belanghebbende te horen, wat leidde tot een overeenkomst in de beroepsfase dat belanghebbende alsnog zou worden gehoord. Na het hoorgesprek deed de inspecteur een tweede uitspraak op bezwaar, waartegen belanghebbende in beroep ging. De rechtbank oordeelde dat deze tweede uitspraak op bezwaar nietig was, omdat deze als een ambtshalve besluit moest worden beschouwd waartegen geen beroep mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, aangezien zowel de gemachtigde van belanghebbende als de inspecteur professionals zijn in het fiscale recht. Hierdoor werd het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank behandelde ook de procedurele aspecten van de zaak, waaronder de intrekking van het beroepschrift door de gemachtigde van belanghebbende. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde een algemene volmacht had die de intrekking van het beroep omvatte. De rechtbank benadrukte dat de gedragingen van de gemachtigde aan belanghebbende moeten worden toegerekend. De rechtbank verwierp ook het beroep van de gemachtigde op dwaling in het recht, omdat beide partijen geacht werden voldoende deskundigheid te bezitten. De rechtbank concludeerde dat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend en dat er geen reden was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De rechtbank besloot geen proceskostenveroordeling uit te spreken.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/1003
Uitspraakdatum: 28 januari 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
VOF [belanghebbende], gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo, verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 27 januari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen, aanslagnummer [nummer].A.01.450.0, alsmede de bij beschikking opgelegde vergrijpboete van € 10.721.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2011 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbendes gemachtigden [gemachtigden] verbonden aan [belastingadviesbureau] te Venlo, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. De zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 10/1002, 10/1003, 09/2589, 09/2590, 09/2591 en 09/2592 zijn gezamenlijk behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende drijft haar onderneming in de rechtsvorm van een vennootschap onder firma. Haar activiteiten bestaan uit het op franchisebasis verkopen van tijdschriftabonnementen en aanverwante artikelen en het verrichten van koeriersdiensten.
2.2.De inspecteur heeft op 4 januari 2007 een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen en de afgedragen premie werknemersverzekeringen over de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005.
2.3.Naar aanleiding van de bevindingen in het controlerapport heeft de inspecteur op 14 november 2008 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd over de periode 1 januari 2003 tot en met 31 december 2004 naar een bedrag van € 39.336 vermeerderd met € 10.721 aan boete en € 8.216 aan heffingsrente.
2.4.Belanghebbende heeft hiertegen op 28 november 2008 bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft, voordat de inspecteur de uitspraak op bezwaar heeft verzonden, verzocht om een hoorgesprek. De inspecteur heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven en heeft het bezwaar op 23 april 2009 ongegrond verklaard en de naheffingsaanslag gehandhaafd. Belanghebbende komt op 20 mei 2009 in beroep tegen deze uitspraak. Dit beroepschrift is bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer 09/2114.
Ambtshalve
2.5.De inspecteur is met het beroepschrift van 20 mei 2009 er op gewezen dat er ten onrechte geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Na overleg met belanghebbende zijn de inspecteur en belanghebbende overeengekomen dat er alsnog een hoorgesprek zal plaatsvinden onder intrekking van het beroepschrift. Op 17 november 2009 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden. In zijn brief van 17 november 2009 bevestigt de inspecteur dat de volgende afspraken met belanghebbende zijn gemaakt inzake de beroepsprocedures:
“- u trekt de beroepschriften in
- de griffierechten worden door de Belastingdienst vergoed alsmede de proceskosten te waarderen op 1 punt (€ 322)
- er heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op 17 november 2009 ter zake van de ingediende bezwaarschriften LB/PH en de Belastingdienst doet opnieuw uitspraak”.
Bij brief van 1 december 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende het beroepschrift ingetrokken.
2.6.De bij dit beroep overgelegde volmacht is, behoudens de vermelde kenmerken, gelijkluidend aan de volmacht in de onderhavige zaak en luidt, voorzover van belang als volgt:
“Hierbij verlenen ondergetekenden (…) volmacht aan (…) tot het verrichten van alle voorkomende handelingen in het kader van de fiscale advisering betreffende zijn/haar belastingaangelegenheden. Nadrukkelijk wordt vermeld dat de volmacht tevens uitstrekt tot het voeren van overleg met de Belastingdienst, het sluiten van compromissen en het voeren van procedures bij de rechter, daar onder begrepen de procedures met kenmerk (…). Tevens is [gemachtigde] gemachtigd zich bij te laten staan c.q. te laten vertegenwoordigen door andere bij [belastingadviesbureau] werkzame fiscalisten.”
2.7.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aan gemachtigde een algemene volmacht heeft verstrekt die mede de intrekking van het beroep omvat. De gedragingen van gemachtigde terzake van het op 20 mei 2009 ingestelde beroep dienen dan aan belanghebbende te worden toegerekend.
2.8.De inspecteur heeft op 27 januari 2010 de tweede uitspraak op bezwaar aan belanghebbende verzonden.
2.9.De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet bevoegd is een tweede uitspraak op bezwaar te doen. De tweede uitspraak op bezwaar kan daarom niet anders worden opgevat dan een ambtshalve genomen besluit waartegen geen bezwaar en beroep mogelijk is.
2.10.Het beroep van 20 mei 2009 is ingesteld binnen de gestelde wettelijke termijn van 6 weken (artikel 6:7 Awb) na de (eerste) uitspraak op bezwaar. De beroepstermijn eindigde op 4 juni 2009.
2.11.Het is vaste rechtspraak dat een bevoegd gedane intrekking van het beroep na afloop van de beroepstermijn niet meer ongedaan gemaakt kan worden, tenzij er sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde of blijkt van dwang of gedrag van enige zijde teneinde de betrokkene ertoe te bewegen het beroep in te trekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 15 augustus 2000 (LJN AA8390; JB 2000, 276) en 10 januari 2001 (LJN ZB9147; AB 2001, 96) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2005 (LJN AT 8761; JB 2005, 215).
2.12.Gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat er sprake is van dwaling in het recht nu hij en de inspecteur beiden in de veronderstelling waren dat tegen de tweede uitspraak op bezwaar beroep kon worden aangetekend. Nu gemachtigde en de inspecteur beide professionals binnen het fiscale recht zijn worden zij geacht voldoende specifieke deskundigheid te bezitten ten aanzien van het bestuursrecht en fiscale recht. Het beroep van gemachtigde op dwaling in het recht kan hem daarom niet baten nu de rechtbank uitgaat van voldoende deskundigheid aan zijn zijde.
2.13.Voor zover belanghebbende ter zitting heeft bedoeld te zeggen dat de inspecteur hem foutief heeft voorgelicht over de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de tweede uitspraak op bezwaar is de rechtbank van oordeel dat die stelling hem om dezelfde reden niet kan baten. Zo die voorlichting al is verstrekt, is het aan gemachtigde gezien zijn professionaliteit om zich te vergewissen van de juistheid van die voorlichting. Indien hij dit nalaat dient het risico van het ten onrechte intrekken van een beroep voor diens risico te blijven.
2.14.Gelet op het vorenoverwogene is het beroepschrift van 8 maart 2010, bij de rechtbank ingekomen op 9 maart 2010, buiten de termijn genoemd in 2.10 door de rechtbank ontvangen. Gezien het in 2.12 en 2.13 geoordeelde acht de rechtbank geen reden aanwezig om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
2.15.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.