ECLI:NL:RBBRE:2011:BP2699

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10 / 2775 WMO
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verstrekking racetandem op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan over de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg om een racetandem te verstrekken aan eiser, die visueel beperkt is en een chronische longaandoening heeft. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een sportvoorziening in de vorm van een racetandem ter vervanging van zijn kapotte exemplaar. Het college had de aanvraag afgewezen, met de motivatie dat de gemeente geen zorgplicht heeft voor het verstrekken van sportvoorzieningen en dat een racetandem niet bijdraagt aan de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden van de zaak, waaronder eerdere uitspraken en de persoonlijke situatie van eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij de racetandem nodig heeft voor zijn sociale contacten en sportbeoefening. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar de persoonlijke leefsituatie van eiser en dat er geen verplichting bestaat om een racetandem te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van een racetandem niet kan worden beschouwd als een voorziening die gericht is op het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Eiser kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 10 / 2775 WMO
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
[naam persoon],
wonende te [plaatsnaam], eiser,
gemachtigde [naam persoon],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 juni 2010 (bestreden besluit), inzake de weigering een racetandem te verstrekken krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het beroep is behandeld ter zitting van 28 september 2010, waarbij aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde en namens verweerder [naam persoon].
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.
2. Beoordeling
2.1 De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden, zoals die zijn weergegeven in de uitspraak van deze rechtbank van 26 april 2010 (LJN: BM4617), de gedingstukken en de behandeling ter zitting. Hier wordt volstaan met de volgende verkorte weergave.
Eiser is visueel beperkt en heeft een chronische longaandoening. Hij heeft in april 2009 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een sportvoorziening in de vorm van een racetandem ter vervanging van zijn kapotte racetandem.
Bij primair besluit van 12 mei 2009 heeft verweerder die aanvraag afgewezen. Daarbij is overwogen dat gehandicapten in aanmerking kunnen komen voor een sportrolstoel als zij in het dagelijks leven van loophulpen gebruik maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. Aangezien een racetandem geen rolstoelvoorziening is, komt eiser niet in aanmerking voor een racetandem. Voorts meent verweerder dat de gemeente geen zorgplicht heeft voor het verstrekken van sportvoorzieningen.
Bij besluit van 6 augustus 2009 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard omdat de gemeente Tilburg ervoor heeft gekozen in het vervoersvoorzieningenpakket geen tandems voor louter sportbeoefening op te nemen.
Noch de Wmo noch de Verordening biedt ruimte om een sporttandem toe te kennen. Eiser wil de racetandem gebruiken om te sporten en niet voor het leven van alledag en voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat is gedaan met het oog op de sportrolstoel, heeft verweerder niet gehonoreerd.
Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat als hij wel gehouden zou zijn om sportvoorzieningen te verstrekken ter compensatie van beperkingen ten aanzien van het ontmoeten van mensen en het aangaan van sociale verbanden, er evenmin aanleiding is om de racetandem te verstrekken. Er is immers niet gebleken dat het voor eiser onmogelijk is om op een andere manier te sporten, bijvoorbeeld in een sportschool. Op die manier kan eiser via het sporten maatschappelijk participeren en sociale verbanden aangaan. Verweerder heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
In de genoemde uitspraak van 26 april 2010 heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 6 augustus 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
De rechtbank heeft, ondermeer, overwogen dat de vraag of een (sport)voorziening in de vorm van een racetandem kan worden beschouwd als een voorziening, die gericht is op het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden niet ontkennend kan worden beantwoord op de enkele grond dat hier sprake is van een voorziening die gericht is op sporten. Ook het beoefenen van sport kan in omstandigheden worden beschouwd als een activiteit die valt onder artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of voor eiser juist door het toekennen van een racetandem aan de compensatieplicht wordt voldaan. De rechtbank heeft verweerder opdracht gegeven een onderzoek in te stellen dat gericht is op de persoonlijke leefsituatie van eiser en zijn wensen en mogelijkheden om medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan en hoe belangrijk het hierbij voor eiser is dat hij kan beschikken over een racetandem.
Verweerder heeft in deze uitspraak berust en ter uitvoering hiervan een onderzoek doen instellen door [naam persoon], die op 1 juni 2010 telefonisch met eiser heeft gesproken en van dat gesprek verslag heeft uitgebracht aan de Adviescommissie bezwaar en beroep Sociale Zaken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Overwogen is dat het toekennen van een racetandem niet bijdraagt aan de deelname aan het maatschappelijk verkeer, omdat eiser door middel van deelname aan showdown de mogelijkheid heeft medemensen te ontmoeten of sociale verbanden aan te gaan. Ook deelname aan sport in de sportschool, zoals eiser dat vijf keer per week doet, draagt daar volgens verweerder aan bij. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat het contact tijdens het gebruik van een racetandem alleen ziet op contact met de piloot. Niet is gebleken dat een racetandem, naast de door eiser beoefende showdown, extra bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking. Verweerder heeft geen reden gezien gebruik te maken van de hardheidsclausule.
2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat verweerder ten onrechte hem, eiser, telefonisch heeft ondervraagd, terwijl bekend was dat hij [naam persoon] heeft gemachtigd om voor hem het woord te voeren. Hij meent dat verweerder de feiten en omstandigheden niet goed heeft beoordeeld. In verband met eisers chronische longaandoening heeft de longarts hem geadviseerd vooral buitensporten te doen. Omdat hij niet meer over een racetandem beschikte is eiser showdown gaan beoefenen, maar dat is, net als fitness, eigenlijk tegen het advies van de longarts is. Verweerder heeft nagelaten inlichtingen in te winnen bij de longarts. Eiser wil weer aansluiten bij het sociale netwerk van de wielervereniging waar hij al vanaf begin jaren negentig lid is. Dat eiser al geruime tijd niet meer deelneemt aan de trainingen van de wielervereniging komt doordat hij niet meer over een racetandem beschikt. Hij maakt gebruik van meer voorrijders, dus verweerders veronderstelling, dat eiser op de racetandem met slechts één voorrijder contact onderhoudt, is onjuist. Verweerder kan wel de hardheidsclausule toepassen.
2.3 Bij de beoordeling van het beroep zijn van belang de bepalingen uit de Wmo, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg en de beleidsregels, zoals die zijn weergegeven in overweging 2.3 van de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 26 april 2010.
2.4 Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte eiser zelf heeft gehoord in plaats van zijn gemachtigde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder eiser aan het begin van het telefoongesprek heeft gevraagd of het hem gelegen kwam en of hij instemde met het stellen van enkele vragen. Eiser heeft beide vragen positief beantwoord en tijdens het telefoongesprek niet aangegeven dat hij niet in staat was de gestelde vragen te beantwoorden. Evenmin heeft eiser verweerder tijdens het telefoongesprek verzocht alsnog contact op te nemen met de heer [naam persoon]. Voorts is het gespreksverslag aan eiser toegezonden met daarbij de vermelding dat eiser opmerkingen aan verweerder kenbaar kon maken. Verweerder heeft geen reactie van eiser gekregen, zodat hij mocht uitgaan van de juistheid van de feiten zoals die tijdens het gesprek zijn vermeld en in het verslag zijn neergelegd.
In dit licht kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door eiser zelf en niet zijn gemachtigde te horen. Het feit dat eiser het niet eens is met de conclusies die verweerder uit dit verslag heeft getrokken, maakt nog niet dat het verslag zelf niet juist is. Gelet hierop kan deze beroepsgrond dan ook niet slagen.
2.5 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit de weigering om eiser in aanmerking te brengen voor een racetandem terecht heeft gehandhaafd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de beroepsgrond van eiser dat verweerder ten onrechte geen medische informatie heeft opgevraagd, dat verweerder gelet op de uitspraak van de rechtbank een onderzoek diende in te stellen naar de persoonlijke leefsituatie van eiser en zijn wensen en mogelijkheden om medemensen te ontmoeten. Voornoemde grond is niet in de eerdere procedure aangevoerd. Eiser heeft tegen voornoemde uitspraak geen rechtsmiddelen ingesteld. Gelet hierop kan deze beroepsgrond thans niet meer worden aangevoerd.
De rechtbank is gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de persoonlijke leefsituatie van eiser en zijn wensen en mogelijkheden om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan en hoe belangrijk het hierbij voor eiser is dat hij kan beschikken over een racetandem.
De rechtbank stelt aan de hand van de gegevens uit het onderzoek van verweerder vast dat eiser voor wat betreft zijn sociale contacten niet alleen aangewezen behoeft te zijn op zijn racetandem. Eiser kan immers naar de sportschool en is lid van de showdownvereniging. Daarbij is gebleken dat eiser inmiddels enige hand- en spandiensten verricht bij de fietsvereniging. Dit is bevestigd door de informatie van eiser ter zitting
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een op verweerder rustende verplichting om eiser met een racetandem te compenseren in de door hem ondervonden beperkingen in zijn maatschappelijke participatie. De rechtbank begrijpt dat eiser het liefst buiten wil fietsen en dat het gebruik van een racetandem de mogelijkheden voor eiser om buiten te sporten ook daadwerkelijk zal vergroten, maar niet kan worden gezegd dat een racetandem in het geval van eiser moet worden beschouwd als een voorziening, die gericht is op het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden. Gelet hierop kan het beoefenen van sport in het geval van eiser niet worden aangemerkt als een activiteit die valt onder artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 8.1 van de Verordening toe te passen.
2.6 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
2.7 Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, en mrs. J.G.M. Wouters en D.H. Hamburger, leden, en door de voorzitter ondertekend. De griffier, mr. P. Oudkerk, is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: