ECLI:NL:RBBRE:2011:BP0796

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
615990 cv 10-5985
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van leasemaatschappij bij onbetaalde tankbeurt en bewijsvoering

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Breda op 19 januari 2011, staat de verplichting van leasemaatschappij ING Car Lease Nederland B.V. centraal in het kader van een onbetaalde tankbeurt. De eiser, Weidenaar Tankstations Deventer B.V., vorderde betaling van € 21,25 voor brandstof die op 13 juni 2009 was getankt door een bestuurder van een leaseauto, zonder dat hiervoor betaling had plaatsgevonden. Weidenaar had de leasemaatschappij benaderd om de gegevens van de berijder te verstrekken, maar ING weigerde dit, stellende dat er geen overeenkomst tot levering van brandstoffen was gesloten en dat bewijs van de onbetaalde tankbeurt geleverd moest worden.

De kantonrechter oordeelde dat ING, als kentekenhouder, vermoedelijk zelf de brandstof had getankt, tenzij zij kon bewijzen dat dit niet het geval was. De rechter benadrukte dat het vermoeden dat de eigenaar/kentekenhouder degene is die getankt heeft, voor tegenbewijs vatbaar is. ING werd opgedragen tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat zij de brandstof had gekocht en niet had betaald. De rechter stelde dat de commerciële belangen van ING niet in de weg staan aan de verplichting om de naam van de huurder te verstrekken, mits Weidenaar kan aantonen dat er daadwerkelijk brandstof is afgenomen zonder betaling.

De zaak werd aangehouden voor verdere bewijsvoering, waarbij ING de mogelijkheid kreeg om getuigen te horen en bewijs te leveren van haar stelling dat de brandstof wel betaald was. De rechter hield iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de zaak nog niet definitief was afgerond en verdere stappen ondernomen moesten worden om tot een oplossing te komen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
team kanton Breda
zaak/rolnr.: 615990/CV/10-5985
vonnis d.d. 19 januari 2011
inzake
de besloten vennootschap ING CARE LEASE NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
kantoorhoudende te 4817 BL Breda, Takkebijsters 59,
opposante,
gemachtigde: mr. J.J.M. van Mierlo, advocaat te Breda,
tegen:
de besloten vennootschap WEIDENAAR TANKSTATIONS DEVENTER B.V.,
mede h.o.d.n. Shell station Struik,
statutair gevestigd te Lelystad,
kantoorhoudende te 7425 SB Deventer,
geopposeerde,
gemachtigde: mr. W.R.H. Donderwinkel, gerechtsdeurwaarder te Apeldoorn.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding met producties;
b. de conclusie van antwoord in oppositie met een productie;
c. de conclusie van repliek in oppositie.
Tot de gedingstukken behoort ook het vonnis van 16 juni 2010 gewezen tussen Weidenaar Tankstations Deventer B.V. als eiseres en ING Vare Lease Nederland B.V. als gedaagde alsmede van de inleidende dagvaarding met producties.
1.2 De inhoud van deze stukken geldt hier als ingelast.
2. Het geschil
Weidenaar vorderde veroordeling van ING primair tot betaling van € 64,54 vermeerderd met rente en kosten en subsidiair veroordeling om gegevens te verstrekken van degene die zou hebben getankt, zulks op verbeurte van een dwangsom.
3. De beoordeling
3.1. Weidenaar is exploitant van een tankstation. Op 13 juni 2009 heeft de bestuurder van het motorrijtuig met kenteken 47-RP-KV brandstof getankt. De bestuurder is weggereden zonder deze brandstof tot een bedrag van € 21.25 af te rekenen.
Weidenaar heeft zich gewend tot een deurwaarder die op basis van de Regeling gegevensverstrekking kentekenregister gerechtigd is gegevens te verkrijgen uit het kentekenregister ter voorbereiding van civielrechtelijke procedures waarbij motorrijtuigen zijn betrokken en waarin sprake is van wegrijden zonder te betalen na het tanken van motorbrandstof. Van het kenteken 47-RP-KV bleek ING Car Lease Nederland B.V. de houder te zijn. Weidenaar heeft zich vervolgens tot ING gewend met het verzoek de getankte benzine te betalen. Voor het geval ING daartoe niet bereid was heeft zij gevraagd haar gegevens te verstrekken van de persoon met wie zij een leaseovereenkomst had gesloten.
3.2. ING heeft de vordering niet betaald noch de gegevens verstrekt van de berijder van het leasevoertuig.
Zij heeft gesteld, dat zij geen overeenkomst tot levering van brandstoffen met Weidenaar had gesloten. Ook in geval de auto in gebruik zou zijn geweest van een van haar werknemers zou geen overeenkomst tot levering van brandstoffen van Weidenaar met ING tot stand zijn gekomen, tenzij Weidenaar zou bewijzen dat die werknemer bevoegd was die overeenkomst aan te gaan.
Zij is bereid gegevens te verstrekken met betrekking tot de berijder van het voertuig indien haar uit foto’s en/of videobeelden zonneklaar zou blijken dat de bestuurder van de auto met het betreffende kentekennummer getankt had en wanneer dit was geschied en uit foto’s en/of videobeelden dan wel uit een verklaring van de dienstdoende pompbediende genoegzaam zou blijken dat na het tanken geen betaling had plaatsgevonden of plaatsgevonden kan hebben. Zij stelt zich op dit standpunt, omdat tegen het licht van het bepaalde in artikel 8 aanhef en onder f. van de wet Bescherming Persoonsgegevens en in het licht van de commerciële belangen van ING door haar geverifieerd moet kunnen worden of Weidenaar een gerechtvaardigd belang heeft bij het verkrijgen van juist bedoelde gegevens. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2005 (Lycos/Pessers) stelt zij, dat zij heeft te oordelen over de vraag of voldoende aannemelijk was dat sprake was van onrechtmatig en schadelijk handelen, dat Weidenaar een reëel belang heeft en dat een afweging van belangen met zich brengt, dat het belang van Weidenaar prevaleert.
3.3. Weidenaar spreekt zich in de dagvaarding niet uitdrukkelijk uit over de vraag op welke grondslag zij de vordering instelt. Gelet op het feit, dat Weidenaar niet uitdrukkelijk vergoeding van schade vordert gaat de kantonrechter ervan uit, dat de grondslag is het niet nakomen van een verbintenis uit de koopovereenkomst: het niet betalen van geleverde lpg tot een bedrag van € 21,25. Nu de brandstof getankt is om de auto te laten rijden – de kantonrechter is van oordeel dat dit feit voldoende vaststaat - moet worden vermoed dat de eigenaar/kentekenhouder degene is geweest die heeft getankt. Dit vermoeden is gebaseerd op de ervaring, dat doorgaans wordt getankt door de eigenaar van de auto, dan wel een verwante persoon. Dit is een voor tegenbewijs vatbaar vermoeden. De eigenaar/ kentekenhouder kan in dat kader verklaren welke persoon getankt heeft dan wel getankt moet hebben en zo nodig ook die persoon een verklaring laten afleggen.
Toegespitst op de onderhavige zaak: ING is de kentekenhouder en wordt daarom vermoed zelf (nl. door tussenkomst van een werknemer) de lpg te hebben getankt. Haar verweer kan zijn dat anders dan is gesteld de brandstof betaald is. Zij zal dan een bewijs van betaling kunnen overleggen. Wanneer zij niet zelf heeft getankt zal zij moeten verklaren wie wel getankt heeft, dan wel getankt moet hebben: dat zal in het algemeen de naam van de huurder van de auto zijn. Commerciële belangen om dit te weigeren heeft ING naar het oordeel van de kantonrechter niet, omdat dit een verplichting is van alle leasemaatschappijen en er op dit punt dus geen concurrentie kan bestaan. Dit laat onverlet dat ING ervoor kan kiezen de aankoop (vooralsnog) voor haar rekening te nemen en het bedrag zelf, nl. buiten Weidenaar om, op haar huurder te verhalen.
In deze procedure is door ING uitvoerig betoogd, dat zij de naam van de huurder enkel prijs wil geven wanneer door de eisende partij aan een aantal voorwaarden is voldaan, die erop neer komen, dat ING de overtuiging moet hebben gekregen, dat brandstof is afgenomen zonder dat deze betaald is. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de vraag of de naam van de huurder wel of niet wordt genoemd niet afhangt van de vraag of ING al dan niet overtuigd is van het antwoord op de vraag of de brandstof al dan niet betaald is.
3.4. De kantonrechter zal ING tegenbewijs opdragen van het (bewijs)vermoeden, dat zij op 13 juni 2009 brandstof heeft gekocht bij Weidenaar tot een bedrag van € 21,25, welk bedrag zij niet heeft betaald.
3. De beslissing
De kantonrechter:
laat ING toe om door alle middelen rechtens tegenbewijs te leveren tegen het vooralsnog vaststaande feit dat zij op 13 juni 2009 brandstof heeft gekocht bij Weidenaar tot een bedrag van € 21,25;
verwijst de zaak naar de (rol)zitting van 16 februari 2011 opdat ING dan bij akte meldt of zij dat bewijs wil leveren en zo ja, op welke wijze zij het verlangde bewijs wenst te leveren;
bepaalt, voor het geval ING dat bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dat ING uiterlijk op genoemde zitting het aantal en de personalia van de getuigen zal opgeven alsmede de verhinderdata van de getuigen en de gemachtigden van beide partij¬en in de komende drie maanden;
bepaalt, dat ING voormelde mededelingen kan doen vóór voormelde terecht¬zit¬ting door een schriftelijke opgave aan de griffie toe te zenden (Postbus 90003, 4800 PA Breda) of ter griffie af te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Ruijter en uitgesproken op de openbare terecht¬zitting van 19 januari 2011.