In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 6 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Britse eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over haar verzekeringsstatus voor de Algemene Ouderdomswet (AOW). De eiseres, geboren in Groot-Brittannië, heeft van 24 augustus 1970 tot en met 23 september 1976 in haar thuisland gewoond en is pas op 29 september 1976 naar Nederland verhuisd. De SVB heeft vastgesteld dat zij in de genoemde periode niet verzekerd was voor de AOW, wat de eiseres betwistte. Ze voerde aan dat het woonplaatsvereiste in strijd is met het recht van de Europese Unie, met name de artikelen 21, 18 en 45 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de AOW een opbouwverzekering is en dat de verzekeringsstatus van de eiseres moet worden beoordeeld aan de hand van de wetgeving die gold tijdens de relevante periode. De rechtbank concludeerde dat de eiseres gedurende de in geding zijnde periode niet verzekerd was voor de AOW, en dat de SVB terecht had geoordeeld dat het woonplaatsvereiste geen belemmering vormt voor het vrije verkeer van werknemers binnen de EU. De rechtbank merkte op dat de AOW is opgezet als een opbouwstelsel, waarbij de hoogte van het pensioen afhankelijk is van het aantal verzekerde jaren. Dit systeem is niet discriminerend, aangezien het voor alle ingezetenen geldt, ongeacht hun nationaliteit.
De rechtbank kwam tot de conclusie dat het beroep van de eiseres ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 december 2011, en de eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.