ECLI:NL:RBBRE:2010:BX1705

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/5969
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en boete opgelegd aan belanghebbende

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag inkomstenbelasting en een opgelegde boete. De belanghebbende had voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.079, en daarnaast een vergrijpboete van € 41.735. De inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2008, waarop de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 juni 2010 zijn de gemachtigden van beide partijen gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de aanslag heeft verhoogd op basis van een boekenonderzoek door de FIOD/ECD, waarbij onder andere de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting 2002 is onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het belastbaar inkomen heeft verhoogd met € 180.400, en dat de boete niet gerechtvaardigd was, omdat niet was aangetoond dat de belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte had gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het betreft de boete, vernietigde de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete, en verklaarde het beroep voor het overige ongegrond. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 181. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/5969
Uitspraakdatum: 21 juli 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Oost-Brabant, kantoor Tilburg,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 179.079. Tevens is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 41.735.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 november 2008 de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 22 december 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde 1] te Breda, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. De procedures bekend bij de rechtbank onder de nummers AWB 08/1376, 08/2517, 08/2518, 08/2519, 08/1377, 08/5969, 08/5970, 08/1379, 08/1381, 08/1383, 08/5971, 08/5972, 08/5973, 08/5974, 08/5975 en 08/5976 zijn gezamenlijk ter zitting behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat reeds aan partijen is toegezonden.
1.6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft het vooronderzoek hervat. De inspecteur is in de gelegenheid gesteld om het gehele strafrechtelijke dossier te overleggen. Tevens heeft de rechtbank belanghebbende bij brief van 2 december 2009 in de gelegenheid gesteld de door hem gestelde ontbrekende stukken uit zijn procesdossier te kopiëren.
1.7. Bij brief van 21 december 2009 heeft de inspecteur de nadere stukken overgelegd, die in afschrift zijn verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld te reageren vóór 26 januari 2010. Belanghebbende heeft bij brief van 22 januari 2010 verzocht om uitstel van de reactietermijn. Dit uitstel is toegekend tot 5 maart 2010. In deze brief heeft de rechtbank belanghebbende opnieuw verzocht telefonisch contact op te nemen in verband met de door hem gewenste te kopiëren stukken. Het verleende uitstel is vervolgens met één week verlengd tot 12 maart 2010.
1.8. Bij brief van 5 maart 2010 heeft belanghebbende opnieuw verzocht om uitstel, omdat er een minnelijke regeling overeengekomen zou kunnen worden tussen partijen. Uit telefonisch contact is gebleken dat van de zijde van de inspecteur een dergelijke regeling niet op korte termijn te verwachten viel. De rechtbank heeft het verzoek om uitstel derhalve afgewezen.
1.9. Bij brief van 10 maart 2010 heeft de gemachtigde de rechtbank medegedeeld niet meer als gemachtigde voor belanghebbende op te treden. Voorts heeft belanghebbende op 22 maart 2010 schriftelijk verklaard niet akkoord te gaan met het achterwege laten van een nadere zitting. In deze brief heeft belanghebbende aangegeven op zoek te zijn naar een nieuwe raadsman en verzocht om de stukken van de procedure.
1.10. Bij brief van 29 maart 2010 heeft de rechtbank belanghebbende medegedeeld dat aan het kopiëren van het dossier kosten verbonden zijn. De rechtbank heeft belanghebbende verzocht contact op te nemen indien hij of de nieuwe adviseur toch kopieën van de stukken wenste.
1.11. Bij brief van 1 juni 2010 heeft de nieuwe gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting, omdat hij niet over de processtukken beschikte. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
1.12. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2010 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 2], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde 2] te Utrecht, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde]. De procedures bekend bij de rechtbank onder de nummers AWB 08/1376, 08/2517, 08/2518, 08/2519, 08/1377, 08/5969, 08/5970, 08/1379, 08/1381, 08/1383, 08/5971, 08/5972, 08/5973, 08/5974, 08/5975 en 08/5976 zijn gezamenlijk ter zitting behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een exemplaar aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. In 2004 is de FIOD/ECD een onderzoek gestart naar belanghebbende en zijn ondernemingen. Op 18 maart 2005 is een boekenonderzoek gestart bij zowel de eenmanszaak [eenmanszaak] als [BV 1]., waarvan belanghebbende enig aandeelhouder en directeur is, en [dochtermaatschappij], de dochtermaatschapij van [BV 1]. Hierbij is onder andere de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting 2002 onderzocht. De bevindingen van de FIOD/ECD zijn in het boekenonderzoek opgenomen.
2.2. Belanghebbende is op 30 oktober 2007 veroordeeld door het Gerechtshof te Arnhem voor onder andere het “gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren; begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”. Deze feiten hebben tevens plaatsgevonden in het onderhavige jaar.
2.3. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting 2005 gedaan op 14 juni 2007 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 4.496. De inspecteur is op grond van het boekenonderzoek afgeweken van de aangifte en heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd naar € 179.079.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de aanslag, de boete en de bij beschikking vastgestelde heffingsrente terecht zijn opgelegd en zo ja, op het juiste bedrag zijn vastgesteld.
De inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen op de zitting hebben aangevoerd, wordt verwezen naar de processen-verbaal daarvan.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag, boete en beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning eerst verhoogd met € 180.400. Dit bedrag ziet op de correctie van de rekening-courant bij [BV 2] In de procedure met nummer 08/5972 inzake de aanslag vennootschapsbelasting 2005 van [BV 2], heeft de rechtbank hierover het volgende overwogen:
“4.8. De inspecteur heeft een bedrag van € 180.400 aangemerkt als aan de directeur-grootaandeelhouder, [belanghebbende], betaalde vergoeding voor verrichte werkzaamheden en als zodanig in mindering gebracht op de door hem in aanmerking genomen correcties. Het betreffen contante opnamen en banktransacties die volgens [BV 2] zakelijk zijn en, voorzover ze al als niet-zakelijk aangemerkt zouden moeten worden, in rekening-courant tussen de vennootschap en [belanghebbende] dienen te worden verwerkt. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het zakelijke karakter van de opnamen etcetera ontbreekt. Volgens het controlerapport gaat het onder andere om bancaire transacties voor kleding, dierenarts, supermarkt etcetera. Gelet hierop heeft de inspecteur zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt kunnen stellen dat deze transacties tot de privébestedingen van [belanghebbende] en daarmee tot zijn resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden gerekend. De enkele stelling van [BV 2] dat deze posten in rekening-courant tussen [belanghebbende] en [BV 2] verwerkt zijn, is niet voldoende om tot een ander oordeel te leiden. De rechtbank acht daarbij van belang dat de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat [belanghebbende] zelf heeft verklaard dat er noch een schriftelijke noch een mondelinge overeenkomst bestaat tussen hem en de [BV 2], waarin zaken over rentepercentage, zekerheidsstelling etcetera zijn geregeld. Voor de onderhavige aanslag heeft dit tot gevolg dat de inspecteur terecht een bedrag van € 180.400 in mindering heeft gebracht op de winst.”
4.2. Voor de onderhavige aanslag betekent het voorgaande, dat de inspecteur terecht het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 180.400 heeft verhoogd.
4.3. De andere verhoging van het belastbaar inkomen uit werk en woning ziet op de correctie voor het privé gebruik van de auto van € 3.175. De inspecteur heeft vastgesteld dat belanghebbende als werknemer een auto ter beschikking heeft van [BV 2], waarvan hij ook in privé gebruik kan maken. Nu er door de inspecteur geen kilometer¬administratie in de aangeleverde administratie is aangetroffen is hij overgegaan tot het aanbrengen van voornoemde correctie. Nu belanghebbende geen grieven heeft aangevoerd die zien op deze correctie, blijft deze naar het oordeel van de rechtbank in stand. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Boete
4.4. De inspecteur heeft een vergrijpboete opgelegd van 50% op grond van artikel 67d van de AWR. Hij heeft daarbij gesteld dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aangifte onjuist is gedaan. Met deze enkele stelling heeft de inspecteur echter niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende opzettelijk een onjuiste aangifte heeft gedaan. Nu op grond van artikel 67d van de AWR opzet is vereist, kan de meer subsidiaire stelling van de inspecteur dat sprake is van grove schuld niet tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de rechtbank dient de boete derhalve te worden vernietigd.
Heffingsrente
4.5. De inspecteur dient ingevolge artikel 30f van de AWR heffingsrente in rekening te brengen nu er sprake is van een aanslag inkomstenbelasting. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat het bedrag van de heffingsrente onjuist is vastgesteld. Nu tevens het bedrag van de aanslag waarover de heffingsrente wordt berekend in stand blijft, ziet de rechtbank geen aanleiding de bij beschikking vastgestelde heffingsrente te verminderen.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
5.1. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft in het bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten omdat het besluit onrechtmatig is genomen. Belanghebbende heeft geen overige feiten of omstandigheden aangedragen die een vergoeding van de werkelijke kosten zouden rechtvaardigen. Naar het oordeel van de rechtbank is voor een dergelijke vergoeding geen plaats.
5.2. De te vergoeden proceskosten worden berekend op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt de vergoeding vastgesteld op € 1.449 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1. De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder procedurenummers AWB 08/1376, 08/2517, 08/2518, 08/2519, 08/1377, 08/5969, 08/5970, 08/1379, 08/1381, 08/1383, 08/5971, 08/5972, 08/5973, 08/5974, 08/5975 en 08/5976 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de vergoeding wordt verhoogd met een factor 1,5). Van de totale samenhangende zaken zijn er acht gegrond, zodat de proceskostenvergoeding in elk van deze zaken € 181 bedraagt.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het betreft de boete;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de boete;
- vernietigt de boetebeschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 181;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan
Aldus gedaan door mr A.A. den Hartog, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr. dr. M.J.G.A.M. Weerepas, rechters, en door de voorzitter en mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 augustus 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.